omdat het zo glad was konden de paarden het niet trekken en werden wij weer afgekoppeld. Het was op dat moment dat ik ineens de moed verloor. Ik dacht nooit meer thuis te komen. Gehuild heb ik van wanhoop. Wat moest ik nu? Een stukje verder stond een groepje mannen te praten. Een van hen kwam naar ons toe met de vraag of hij ons kon helpen. Na gehoord te hebben waar we vandaan kwamen en waar we zo snel mogelijk weer naartoe wilden en dat ik me geen raad meer wist, zei hij dat we maar met hem mee moesten gaan. Hij zou in ieder geval voor die nacht voor onderdak zorgen. Op de hoek van de Bomeostraat moesten we wachten, hij moest even met zijn vrouw praten. Maar het kwam goed, want later kwam hij ons halen. De handwagen met de spullen werd achterom in de tuin gezet. En wij mochten ons in de keuken wassen en daarna binnen in de kamer gaan zitten. Intussen kwamen de buren; de één bracht brood de volgende een pannetje pap, en de volgende bonnen voor eten. Wat werden we verwend en wat moesten we veel vertellen. Hoe het bij ons thuis was en of er veel verzet was in de stad en ja, dat we dus zeker al een dag of 12 onderweg waren. En dat we graag naar huis wilden omdat de honger daar zo erg was en dat we blij en dankbaar waren dat we bij hen de nacht mochten doorbrengen. Ineke werd bij de kachel in de keuken in een grote teil met warm water gewassen. Daar werd besloten om haar bij die familie achter te laten, wat voor mij een hele zorg minder was, want ze was nog steeds erg ziek. Haagse Bep en ik mochten gauw naar bed, een echt bed op zolder, met warme dekens en een kruik. De nacht was zo om; we kregen weer pap en een stapeltje boterhammen om mee te nemen voor onderweg. Wat voelden we ons rijk. Na de mensen heel hartelijk bedankt te hebben gingen we met frisse moed op weg. Bij de brug gekomen konden we nu ingespannen worden en waren we er snel overheen. We liepen aan deze kant van de brug met niet zovelen. Als de mensen niemand hadden die thuis op ze wachtte, dan bleven ze aan de andere kant van de brug. Daar was de gastvrijheid heel groot. Maar wij wilden naar huis. Het weer was nog steeds bar en boos. We kwamen daarom niet verder dan Oldenbroek. Bij een boerderij kregen we onderdak en mocht de wagen in een schuur staan. Wij sliepen weer tussen de koeien. De volgende ochtend was het weer zo slecht, dat we na een gesprek met de boer en boerin besloten om de wagen in de schuur te laten staan. Een gonjezak werd klaargemaakt als rugzak, waar zoveel eten als we konden dragen inge stopt werd. En toen maar weer lopen. We spraken niet veel, hadden allebei onze gedachten aan thuis. Hoe zaten ze daar naar ons uit te kijken? Aan de andere kant van de weg liepen de mensen die nog niets hadden. Een trieste stoet stakkers die op weg was naar eten, maar nog een lange weg te gaan had. De doden langs de weg werden talrijker. We haalden Utrecht en sliepen weer in het Catharijne-ziekenhuis. Er was daar ook niet veel meer te eten en door de vorst werkte de waterleiding niet meer. De volgende morgen weer vlug op stap. We hadden haast, want we hoorden vreselijke ver halen. Er gingen zoveel mensen dood van de kou en de honger dat de kerken vol met lijken lagen, omdat de grond zo hard bevroren was dat er niet begraven kon worden. Af en toe namen we wat uit de rugzak, maar we waren zuinig, want thuis hadden ze niets. We liepen weer tot Montfoort waar we de bekende slaapplaats opzochten. De andere dag snel verder. Het leek wel of we vleugels hadden, want we wilden graag gauw thuis zijn en gunden ons amper tijd om af en toe te rusten. We kwamen dan ook redelijk vroeg in Gouda aan, mochten naar binnen en konden uitrusten op de strozakken. We wilden de andere dag zo vroeg mo- 158 Scyedam jrg. 35 no. 5

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2009 | | pagina 14