geschreven staat 'Gerrit gedoopt greevermeert ouwt twee jaar in hooge noodzaakkelijkhijd'
welk strookje papier aan dit relaas is gehecht, bestaande de overige kleedingstukken in het
volgende als een hemdje, een lijfje, een wit rokje, een paar zwarte kousjes, een paar zwart
lederen schoentjes, een rood geruit schortje en een witte slaapmuts, hebbende een luijer om
het lijf, zijnde alles zonder eenig merk. Gebleken zijnde dat het kind, als voren, gezegd, is
van het mannelijk geslacht vermoedelijk omstreeks de twee jaren oud, welk vermoeden echter
minder vast kan gesteld worden aangezien den zwakkelijke toestand, waarin het schijnt te
verkeeren, hebben wij nog onderzoek gedaan of er zich nog eenige andere kenteekenen mog-
ten opdoen, is niets ontdekt gevonden, waardoor men op het spoor is kunnen komen, van de
gene of degenen, welke zich aan de misdaad van het te vondeling leggen van hetzelve heeft of
hebben schuldig gemaakt. Laatstelijk hebben de drie relatanten verklaard dat zij bij het kind
gevonden hebben een stukje blank brood, dat op de schoot van hetzelve lag. En hebben wij
de eerste relatante verzocht om het meergemeld kind te brengen in het Hervormde Weeshuis
dezer stad, tot welke gemeente men vermoeden mag dat hetzelve behoort op grond van het
voorz. gevonden briefje, waarmeede zij zich, geassisteert door de agenten van politie voor
noemd, heeft belast. Van al hetwelk het tegenwoordig relaas is opgemaakt en gesloten ten
dage maand en jaar (tevoren?) des avonds ten ruim half acht ure en na voorlezing door de
agenten van policie en de drie relatanten tevens ons onderteekend. Was geteekend Johanna
Plooij, Reinier Kegel, Jan Lems, J. Zondag, Js van Spijk, W.J. Heijligers.
Voor eensluidend afschrift De Wethouder der Stad Schiedam Bij afwezen van den commis
saris van Politie Get. W.J. Heijligers Geregistreerd te Schiedam door ons, Adrianus Poort,
wethouder, gedelegeerd ambtenaar van den burgerlijken stand derzelve stad, den drie en
twintigste Julij achttien honderd vier en dertig, verklarende wij aan het voorschreven kind de
voor- en toenaam te geven van GERRITPLANTAADJE. De wethouder POORT.
Hoe het verder met Gerrit is gegaan? Al heel snel werd zijn moeder gevonden zoals blijkt
uit een brief van J. Loopuijt, Schiedams burgemeester van 1831 tot 1844, aan B en W van
Rotterdam gedateerd 21 november 1834, waarin onder meer staat: 'Waar wij evenwel
geïnformeerd zijn geworden, dat bij vonnis der regtbank van eerste aanleg te Rotterdam,
als moeder van het bewuste kind verklaard is, zekere Matje Lokhorst, wonende in Ued
gemeenteDaarna volgt nog een aantal brieven waarin voornamelijk over de kosten 'van
verzorging en verpleging' wordt overlegd. Rotterdam blijkt ten slotte bereid te zijn om die
'alimentatie' aan het Schiedamse Weeshuis te betalen. Die situatie duurt bijna twee jaar en
op 31 maart 1836 wordt Gerrit vanuit het Hervormd Weeshuis in Schiedam, overgebracht
naar Rotterdam op verzoek van het Armbestuur van die stad. Dan verdwijnt de jongen uit het
zicht. Verder onderzoek heeft niets meer opgeleverd. Is hij verhuisd? Vroeg overleden? We
weten het niet.
Zo verdwijnt hij uit de geschiedenis. Zijn leven beginnende als een onbekende vondeling,
opgenomen in het Schiedamse Hervormde Weeshuis, dan overgebracht naar Rotterdam waar
zijn moeder bekend is. Hij is even 'boven water' maar na z'n vierdejaar verdwijnt hij weer,
onbekend waarheen.
Bronnen:
Gemeente Archief Schiedam, Geboorteakten 1834, acte 233. Archief Weeshuis 468,469 en verder: SGS
2141, 926, 932, 941. Zie ook G. van der Feijst, De geschiedenis van Schiedam, 1975, p. 143
Scyedam jrg. 35 no. 5
169