gesteund door de branders uit de burgerij.
De staatsgezinde regenten hielden de
admiraal-generaal (de stadhouder) verant
woordelijk voor het falen van de vloot, die
totaal niet opgewassen bleek tegen de Britse
marine. In eerste instantie was de aanval
niet op hem gericht, maar op diens naaste
medewerker en adviseur Lodewijk Ernst,
hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel.
Het initiatief ging daarbij uit van enkele
Amsterdamse regenten, onder wie Rendorp.
In mei 1781 stelden de gedeputeerden
van deze stad in de Staten van Holland
voor de hertog te vervangen door een
commissie. Schiedam was het volledig met
de Amsterdamse kritiek op de prins eens en
noemde het verweer van de hertog 'verkeerd,
opportuun en ongepast'.16 In 1782 steunde
de brandersstad het voorstel om het beste
deel van de vloot naar Brest in Frankrijk te
zenden, waar het zich zou verenigen met
de Franse vloot, om samen de Engelsen te
bestrijden.
Overigens was de eensgezindheid van de
vroedschap niet unaniem. Vice-admiraal
Daniel Pichot (de broer van Jan Albert
Pichot) was, net als de andere officieren,
gekant tegen een gezamenlijke vlootactie.
Vroedschap en koopman James Morgan had
weliswaar belang bij de bescherming van de
handelsroutes, maar was ook Engelsman, die
via een drukke correspondentie contacten
onderhield met zijn familieleden op het
Britse eiland. In een tijd dat de anglofobie
in de Republiek hoogtij vierde, werkte dit
in zijn nadeel. Een derde vroedschapslid,
Carel Johan Bosschaert, was door zijn
huwelijk gelieerd met Simeon Petrus Collot
d'Escury, die sinds 1781 zitting had in het
college van de Gecommitteerde Raden van
het Zuiderkwartier en bekend stond als een
trouw orangist. Pichot, Morgan en Bosschaert
werden gedurende de gehele patriottentijd
door de overige vroedschappen uit de
belangrijkste posten geweerd.17 Pichot zelf
was uit hoofde van zijn functie vaak afwezig.
Morgan werd 'weggepromoveerd'. Op 1 mei
1782 werd hij lid van het college van de
Provinciale Rekenkamer. Bosschaert vormde
dus een soort orangistische eenmansfractie in
een patriotse vroedschap. Het moge duidelijk
zijn dat de drie orangisten voorlopig weinig
konden uitrichten.
Na het vertrek van Brunswijk naar Den
Bosch in 1782 werd de kritiek op de prins
heviger. Het ging daarbij allang niet meer om
de slecht gevoerde oorlog. De Schiedamse
vroedschap greep de verzwakte positie van
Oranje aan om het hele stadhouderlijke
regime te ondermijnen. Op 22 oktober 1782
was de kogel door de kerk. Oud-burgemeester
Leonardus den Beer, oud- baljuw, Jan Jacob
Mispelblom Beyer en vroedschap Eduard
Jacob Penning stelden in de vroedschap
voor om het recht van recommandatie af te
schaffen. De drie regerende burgemeesters,
Pieter Schouhamer, Isaac Tromer en Jacob
Heereman, wisten het voorstel om te buigen
tot een overeenkomst die veel verder reikte
(zie naschrift aan het eind van het artikel).
De overeenkomst of conventie werd opgesteld
door secretaris mr. Bernard Johan Pielat
van Bulderen en kan beschouwd worden
als een contract van correspondentie dat tot
doel had het aristocratische, oligarchische,
anti-stadhouderlijke en anti-democratische
karakter van de vroedschap te consolideren.
Het meest opvallend waren de artikelen 16
en 17, waarin werd bepaald dat zonen en
behuwdzonen bij een benoeming voorrang
genoten.18
De orangisten Pichot, Morgan en Bosschaert
protesteerden tevergeefs tegen de conventie
en weigerden het stuk te tekenen. De
overige vroedschappen aanvaardden de
overeenkomst wel. Als één der eersten in de
Republiek zond Schiedam in november 1782
een plechtige delegatie naar Willem V, die de
bedremmelde prins droogjes mededeelde dat
het recht van recommandatie was opgezegd.
De wapenstilstand 1783) en de vrede 1784)
met Engeland verschafte de prins geen
adempauze. De oppositie werd onverminderd
10
Scyedam jrg. 36 no. 1