voortgezet. Zo ook in Schiedam. Door de
conventie zorgvuldig geheim te houden,
behield de vroedschap het vertrouwen van
de burgerij. Sinds het verschijnen van het
patriotse partijprogramma 'Aan het Volk
van Nederland' in september 1781 had de
coalitie tussen de patriotse vroedschappen
en de patriotse burgerij een vaste vorm
gekregen. Alhoewel de stad geen last had
van orangistische relletjes werd in het
voorjaar van 1783 een vrijkorps opgericht,
dat samensmolt met de plaatselijke schutterij.
In de loop van 1784 werd het korps beter
bewapend, getraind en uitgebreid, zodat het
uitgroeide tot een aanzienlijke macht van 800
man, die onder bevel stond van de vroedschap
mr. Dominicus Doom en de secretaris
Pielat van Bulderen.19 De drie orangistische
vroedschappen zullen zeker niet ingenomen
zijn geweest met deze ontwikkeling.
Het is de vraag of er meer leden van de
vroedschap waren, die bedenkingen hadden
tegen dit vrijkorps. Enerzijds vormde de
burgermilitie een wapen tegen de orangisten,
maar anderzijds dreigde het gevaar dat de
burgerij het vrijkorps zou gebruiken om haar
democratische verlangens kracht bij te zetten.
Deze vrees bleek niet ongegrond. Reeds in
juli 1783 drongen de branders - met succes
- aan op een beter toezicht op het bestuur van
het brandersgilde, dat onder controle stond
van de vroedschap.
Ondanks dergelijke incidenten bleef de
verhouding tussen de patriotse regenten
en de patriotse burgerij uitstekend. Het
vertrek van de hertog van Brunswijk uit
de Republiek in 1784 werd door beide
groepen met instemming begroet. Het
optreden van de stadhouderlijke troepen
tegen de democratiseringsbeweging van de
Amersfoortse burgerij in augustus 1785 en
de passieve houding van de vroedschap werd
door het vrijkorps echter scherp afgekeurd.
Het kwam in Schiedam nog niet tot een
breuk tussen de burgers en de regenten, maar
de gebeurtenis bracht wel aan het licht dat
hun opvattingen fundamenteel verschilden.
De eersten stonden aan de kant van de
democratiseringsbeweging en keerden zich
tegen het oligarchische karakter van het
stadhouderlijke regime, terwijl de laatsten
zich verzetten tegen het patronale (het
recommandatierecht!) ervan.
Na het vertrek van de stadhouder uit Den
Haag in september 1785 begon het politieke
klimaat in Schiedam snel te verslechteren. De
regenten in Holland werden hoe langer hoe
ongeruster dat het conflict met de stadhouder
ten goede zou komen aan de democratie. Als
regenten waren zij anti-stadhouderlijk, maar
als aristocraten vreesden zij de invloed van de
burgerij. Eén van hen was Rendorp, sinds 1
februari weer burgemeester van Amsterdam.
Op 16 maart 1786 diende hij in de Staten van
Holland een voorstel in dat de terugkeer van
de prins naar Den Haag mogelijk zou maken,
terwijl de drie patriotse pensionarissen De
Gijzelaar, Zeebergh en Van Berckel de prins
het commando over het Haags garnizoen
definitief wilden ontnemen. Hiervoor
was wel een meerderheid in de Staten van
Holland nodig, maar die was onzeker, omdat
Schiedam en Gouda aarzelden. De patriotten
riepen de hulp in van Frankrijk, dat in 1785
een verbond met de Republiek gesloten
had en er aan hechtte de Republiek binnen
het anti-stadhouderlijke en anti-Engelse
kamp te houden. De Franse gezant zond een
agent naar Schiedam, die op 4 maart 1786
met een positief resultaat naar Den Haag
kon terugkeren. De vroedschap hield woord,
al was de eensgezindheid verdwenen. Bij
de stemming op 25 juli 1786 waren zes
leden tegen: Daniel Pichot, Johan Daniel
Pichot, Daniel Franpois Pichot, Jacob
Morgan, Nanning de Greve en Pieter Loquet
(Bosschaert was die dag niet aanwezig).20
Twee dagen later vond de eindstemming
plaats in de Staten van Holland en met een
krappe meerderheid (tien tegen negen)
slaagde men er in de prins het commando
over het Haags garnizoen definitief te
ontnemen.
De orangisten in Schiedam waren zeer
11
Scyedam jrg. 36 no. I