m
economische expansie van Schiedam op een
voorlopig hoogtepunt gekomen en men kan
er van uit gaan dat het bestaan van de meeste
Schiedammers op de een of andere manier
verbonden was met deze tak van nijverheid.
Het is bekend dat de patriotten niet alleen in
opstand kwamen tegen Oranje, maar zich ook
verzetten tegen het vermeende economische
verval van de Republiek.
Een verband tussen de stroom van
klachten over de malaise en de opkomst
van de Schiedamse patri ottenbeweging
zal evenwel moeilijk aan te tonen zijn,
omdat de economische bloei van de stad
juist plaats vond in het laatste kwart van
de achttiende eeuw. In zoverre vormt de
stad een opmerkelijke uitzondering op
de meeste Hollandse steden. In politiek
opzicht vertoonde Schiedam echter sterke
overeenkomsten met het landelijke beeld.
Aan de vooravond van de patriottentijd was de
vroedschap,hetbelangrijksteoverheidsorgaan
van Schiedam, uitgegroeid tot een
volwaardige oligarchie. Het college telde 24
leden en deze kleine groep van welgestelde
patriciërs vervulde de belangrijkste ambten
en-voerde het bewind over de stad. De heren
hielden de burgers bewust uit de politiek en
maakten het voor hen nagenoeg onmogelijk
om tot het regeringscollege toe te treden
door de erfopvolging tot hoeksteen van hun
benoemingsbeleid te maken. De vroedschap
ontwikkelde zich tot een gesloten kaste van
aristocraten uit een beperkt aantal families.
Aangezien de patriottenbeweging niet alleen
gezien moet worden als een strijd tussen
patriotten en prinsgezinden. maar ook als
een strijd tussen aristocraten en democraten,
is het van belang het aristocratiseringsproces
in Schiedam nader te belichten.
Na het wegvallen van het landsheerlijke
gezag tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd
het ambt van baljuw, de vertegenwoordiger
van de landsheer, in 1576 van de Staten van
Holland gekocht en geheel ondergeschikt
gemaakt aan de vroedschap. De rechtspraak
was in handen van de schepenbank, die werd
gevormd doorzeven schepenen. De voorzitter
van de schepenbank was de baljuw, die optrad
als schout. De vroedschappen, schepenen en
burgemeesters werden geëligeerd (gekozen)
door de stadhouder, behalve tijdens de
Stadhouderloze Tijdperken, toen de Staten
van Holland de vrije electie hadden. De
electie was geregeld door het octrooi van
de Staten van Holland van 1650.4 Elk jaar
stelde de vroedschap lijsten samen met de
kandidaten: drie namen voor elke vacante
vroedschapsplaats, zes voor drie nieuwe
burgemeesters en veertien voor zeven nieuwe
schepenen. In 1663 kreeg Schiedam het recht
om uit deze voordracht of nominatie voortaan
diegenen te kiezen die de meeste stemmen
hadden gekregen. Zo werd de electie een
formaliteit. De vroedschap vulde zichzelf aan
(coöptatie). In de achttiende eeuw waren de
burgemeesters allen lid van de vroedschap.
Alleen het ambt van schepen kon eventueel
bekleed worden door een burger, hoewel dit
verschijnsel steeds zeldzamer werd.
In de periode 1701-1710 bestond de schepen
bank voor 44,2% uit vroedschapsleden. In
de patriottentijd was dit gestegen tot 85,7
procent.5 De verheffing van Willem IV
tot stadhouder van Holland in 1747 en de
5
(9mÉ1
Scyedam jrg. 36 no. 1