opzette, bezag men dit met lede ogen. Men
had het toch al niet veel met Hasekamp op;
een buitenstaander die niet eens in Schiedam
woonde!
Als we kijken naar de getallen van de
melassespiritus dan blijkt dat de productie
in Nederland tussen 1896 en 1910
vertienvoudigd is. In 1910: 250. 442 hl ad.
50%. Bovendien werd ook spiritus ingevoerd.
Maar in Schiedam was het aantal branderijen
teruggelopen tot 102 aan het eind van 1910.
In die tijd was Rotterdam waarschijnlijk een
grotere jeneverproducent dan Schiedam en
een van de grootste distillateurs was Van
Hoytema Co, gevestigd in (of all places)
Culemborg. Schiedam dankt haar roem aan
de moutwijn, de basis van de jenever. Maar
omdat deze zo zorgvuldig bereid wordt en
daarom van zo'n goede kwaliteit, straalde de
naam van de stad in binnen- en buitenland af
op het eindproduct jenever. Omdat zo veel
branders na de gedeeltelijke verdringing van
moutwijn door spiritus zich gingen toeleggen
op jenever en dus distillateur werden, werd
Schiedam een echte distillateursstad, waar
jarenlang ongeveer veertig distilleerderijen
waren.
Nieuwe moutwijnfabrikanten - connecties
met distillateurs
Bij enkele grote exportdistillateurs ontstond
de vrees dat moutwijn in de toekomst wel eens
moeilijker te verkrijgen zou zijn. Voor export
was moutwijn onontbeerlijk, soms eisten de
ontvangende landen moutwijnjenever. Een
van de grotere exportbedrijven Blankenheym
Nolet (B&N, merk: Sleutel en tientallen
anderen) in Rotterdam had een branderij
gekocht op de Nieuwe Haven 243-247. Toen
Windhorst in 1912 een grote industriële
branderij De Adelaar stichtte (te vergelijken
met Hollandia) op de Nieuwe Haven, op de
locatie waar nu De Havenbogen is, werd
deze de vaste leverancier van Blankenheym
Nolet hetgeen resulteerde dat deze haar
eigen branderij ophief.
Hulskamp Zoon Molijn kocht in 1914
een branderij in de Westfrankelandschestraat
14. Zij hadden ook een mouterij en later aan
de Nieuwe Haven 271 een maalderij. Alle
bedrijven begonnen zelf het graan te malen
en waren niet meer aangewezen op wind- en
stoommolens. Er was nog een nieuwkomer.
De Rotterdamse gisthandelaarA. Blom kocht
omstreeks 1912 twee bestaande branderijen
van Prins op de Westerkade die van 1870
dateren. Het was Blom meer om de gist te
doen. Een opmerkelijke carrière was die van
de vroegere meesterknecht A. de Koning,
geboren te Vrijenban (Delft). Hij was slim,
zuinig en inventief en had veel innovaties op
zijn naam staan. Op 8 juni 1897 nam hij een
hypotheek en kocht hij zijn eerste branderij
op de St. Annazusterstraat 8. Hij betaalde
daar minder dan 7000 gulden voor. Een
koopje. De koopprijzen voor branderijen
waren door de economische neergang sterk
gedaald: van 28.000 gulden naar 7.000
gulden. Relatief had hij meer moeite om
de borg te krijgen die de Administratie (de
accijnsadministratie van het ministerie van
financiën) eiste. Voor 450 gulden kocht hij
bij Ingelse een stoomketeltje en stoompomp
en begon direct het bedrijf te moderniseren.
In 1905 kwam de veel grotere en betere
branderij De Lelie in dezelfde straat (naast
mouterij De Goudsbloem) te koop. Deze
kocht hij voor 8.000 gulden. Een paar jaar
later moderniseerde hij deze branderij, naar
eigen idee en inzicht. De verbouwing duurde
zes weken. Hij liet door timmerman J.H.
Wuisman vierkante beslagbakken maken met
ingebouwd roerwerk. De toestemming die
hij voor de verbouwing van de Administatie
nodig had werd vlot verstrekt. De gist bracht
hij onder in de Vennootschap Vrijland van
den Hoogen en Co. (merk: Cirkelgist). Ook
De Koning kreeg een connectie met een
distillateur: Bols. Dat was in 1920, toen na de
Eerste Wereldoorlog de marktverhoudingen
waren veranderd.
51
(Wordt vervolgd)
Scyedam jrg. 36 nr. 2