GIST EN MOUTWIJN IN SCHIEDAM IN DE LAATSTE EEUW In dit artikel worden de ontwikkeling en enige achtergronden belicht van de brandersindustrie in Schiedam. Vanaf haar hoogtepunt tot haar neergang. Dit hoogtepunt, omstreeks 1880, viel samen met een nieuwe productiemethode van het maken van gist. Gist was en werd een belangrijke inkomstenbron. Pas nadat de branderijen hun grootste omvang hadden bereikt, kwam de mechanisatie op gang. Hedenochtend te omstreeks 4 uur toen de meesterknecht van den dagdienst de branderij van den heer Tak aan de Frankestraat zou binnengaan, sloeg hem bij het openen der deur plotseling een grote vlam tegemoet, die dadelijk daarop snel om zich heen greep. Gelukkig had de man nog tijd om het personeel dat in de branderij werkzaam was te waarschuwen, zodat men zich nog tijdig kon redden Dit bericht stond in de Schiedamsche Courant van woensdag 1 april 1908. De krant meldde dat het hele pand verloren was. Er was blijkbaar ook een nachtdienst, hoewel de dagdienst van de meesterknecht al om vier uur begon. De Frankestraat was al herbenoemd tot St. Liduinastraat. In tegenstelling tot de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Rotterdamsch Nieuwsblad werd er niet over de oorzaak gerept. Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef dat in de stoombranderij van J. Tak jr. de helm niet goed was vastgezet, "...zodat de geesten van het vocht in brand raakten.". Verreweg de meeste informatie kwam van de Nieuwe Schiedamsche Courant. Deze meldde dat het bedrijf Branderij en Gistfabriek Hollandheette en het pand zelfHaynasch Wim Snikkers De branderij, "...een der grootste hier ter stede...", had een capaciteit van 5 VS 'gewone' branderij en leverde per dag 700 kilogram gist en 175 hectoliter (hl.) moutwijn per week. Het kantoor en de gistpakkerij leden alleen waterschade, de branderij zelf ging geheel verloren. Deze branderij op de hoek van de Nieuwe Haven was één van de modernste van haar tijd. Een jaar eerder was er nog een grote stoomketel geplaatst met werktuigen voor onder andere een gistpakkerij. Nog heel lang werd de capaciteit van een branderij gerelateerd aan een "gewone" branderij van drie ketels en twaalf beslagbakken van 21 hl. Van de beslagbakken was eenderde altijd in een bepaalde productiefase, vandaar dat men sprak van een vierbaks branderij. De indeling was altijd hetzelfde en ook nu nog is in Schiedam de gevelindeling van een oud branderijpand te herkennen: één raam (daarachter de drie ketels), de hoge toegangsdeur en vervolgens twee ramen met daarachter de twaalf beslagbakken. De genoemde brand vond plaats in een periode dat de oude brandemijverheid in Schiedam in snel tempo aan het verdwijnen was. Eén van de oorzaken was dat op een relatief gemakkelijke wijze met weinig kapitaal veel geld te verdienen viel. Daardoor werd uit het oog verloren dat hét product, moutwijn, niet alleen op een grootschaliger manier geproduceerd kon worden, maar ook als grondstof voor jenever vaker vervangen werd door het op industriële schaal vervaardigde neutrale spiritus (alcohol). Branderijen leverden drie producten: moutwijn, gist en spoeling (afvalproduct, te gebruiken als veevoer). Per jaar produceerde een "Hollandse" branderij uit 275 ton rogge: 1460 hl. moutwijn, 23.000 kilo gist en 4400 ketels (ca. 11.000 hl.) spoeling. Naast een vierbaks branderij waren er ook zesbaks en achtbaks ("dubbele") branderijen; 40 Scyedam jrg. 36 nr. 2

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2010 | | pagina 4