Bij het huisje van Symen Mosterd gluren we
even door het raampje. Dat huisje heeft voor
ons altijd een zekere bekoring maar toch ook
een geheimzinnigheid. Grootje Mosterd kijkt
over de onderdeur. Wij beschouwen haar als
de toverheks. We hadden het niet op haar
want ze keek je tot de kerk na.
En voort gaat het door het dorp, op naar de
kerk. De toren heeft negen lichte slagen doen
horen en het is tijd voor de Heilige Mis.
Kee de Koning woont vlak bij de kerk,
de boze ogen van haar kijken boven het
gordijntje uit. En vrouw Van der Werf
bijgenaamd knikkebolletje loopt voor ons en
gaat ook naar de kerk.
Wij doen onze klompen uit in het portaal en
zetten ze naast de andere, die rij een rij netjes
in het gelid staan, en gaan op onze kousen
de kerk binnen, nemen plaats in de kleine
bankjes achterin. Die plaatsen zijn voor de
schoolkinderen. Onze oude pastoor Koevoets
staat aan de voet van het altaar. De Heilige
Mis begint. Wat gaat er een weldadige rust
uit van deze gewijde Heilige plaats en wat
een gelukkige ogenblikken hebben we hier
beleefd in onze kindertijd. Wanneer in de
schone meimaand de beeltenis stond van
onze Hemelsche Moeder Maria te midden
ener bloemenpracht en kaarslicht, wat ging
er dan een bekoring van uit als onze klassen
stonden geschaard om haar beeltenis en wij
in het middaguur onze groet brachten door
het bidden van een tientje van de Rozenkrans
en dan het zingen van een lied ter ere van
haar. Onze eerste woorden waren altijd Wij
groeten Uo Koningin. Dit zal ik in mijn leven
nooit, nooit vergeten, zo mooi was dat.
In het middaguur aten we vlug onze
boterhammen op en gingen dan in de gang
van de school wat bikkelen of we speelden
heerlijk in het Joppelaantje. Toch hadden we
ook wel eens minder prettige ogenblikken op
school als de ondermeester bijgenaamd Kees
Klauw wat hardhandig was met de stok of lei.
Maar als het klokje vier sloeg was dat kleine
leed gauw vergeten en ging het vliegensvlug
op huis aan.
In het dorp aangekomen moesten wij bij de
smid Rademaker toch even binnengluren en
lachend kijkend tot hij ons met een snauw
verder joeg. Maar bij de schoenlapper Piet
Kuipers moeten we toch ook nog even plagen
en schrijven met wit krijt op zijn deur Biek.
Maar hij is niet in zijn werkhokje, hij loopt
te wandelen met zijn dochtertje Anna, het
kleine, blinde meisje. Haar ogen lijken een
paar gedoofde lichtjes. Arme, kleine Anna.
Bij Aaltje Kuipers gaan we wat drinken.
"Onze oude pastoor Koevoets staat aan de voet
van het altaar. De Heilige Mis begint. Wat gaat er
een weldadige rust uit van deze gewijde Heilige
plaats en wat een gelukkige ogenblikken hebben
we hier beleefd in onze kindertijd.
156
Scyedam jrg. 36 nr. 5