/UaJC J
zijn ze en waarvoor werden ze gebruikt? In
dit artikel wil ik daar antwoord op geven
door onder meer gebruik te maken van
geologisch en archeologisch onderzoek.
Door onderzoek in de bodem weten we dat er
rond het begin van onzejaartelling uitgebreide
krekenstelsels vanuit de Maasmonding naar
het noorden, de veengebieden in liepen. Op
de zandige oeverwallen van deze kreken
zijn door archeologen veel restanten uit
de Romeinse periode gevonden, zoals
boerderijen. In deze kreken lagen dammen
en duikers waarmee de boeren het waterpeil
in het krekenstelsel reguleerden. Circa 200
na Chr. werd het Maasmond-gebied intensief
bewoond door boeren. Amateurarcheologen
hebben in 2005 de resten van zo'n boerderij
uit ongeveer 200 na Chr. gevonden aan
de Kandelaarweg (Gemeente Rotterdam)
op de plek waar nu een zwemvijver ligt.
De restanten van veel kreken zijn nog in
de ondergrond terug te vinden omdat deze
langzamerhand dicht slibden en meters
dikke zand- en kleilagen achterlieten. Deze
kreekresten werden later afgedekt met veen.
Na de vierde eeuw overstroomde het
gebied regelmatig door hoge zee- en
ri vierwaterstandenen werd |net onbewoonbaar.
Pas in de elfde eeuw wordtl
hier opnieuw mensen wonen en beginnen de
ontginningen vanuit nieuw gevormde kreken
die in de Maas uitmonden. Op oude kaarten
zijn tussen Vlaardingen en Schiedam deze
kreken nog terug te vinden met de namen
Vlaarding, Harg, Slimme en Kromme
Watering, Polderwatering en de Schie.
Doordat het veen nu werd ontwaterd, klonk
de slappe veenbodem in en kwam het gebied
steeds lager te liggen. Om toch droge voeten
te houden maakten de boeren in het veen
jeerst kleine terpen en bouwden hierop hun
erderijen. Later moesten ze sluizen en
dijken aanleggen en nog later ook molens
bouwen om de polders droog te houden.
Het gevolg van het inklinken van het
veen was dat de oude met zand en klei
gevulde stromen uit de Romeinse periode
aan het oppervlak kwamen. Deze stevige
"kreekruggen" werden nu juist de hogere
delen van het landschap. Toen de boeren
dit vanaf 1200 ontdekten gingen ze hun
boerderijen en ook wegen op deze hoge en
droge delen van het landschap bouwen. Dit
is nog af te lezen aan boerderijen die niet
langs een weg of watergang liggen maar
lang na de eerste ontginning juist midden
in het veld, op een kreekrug zijn gebouwd.
Uit oude registers, akten en kaarten zijn de
bebouwing en de wegen van het dorp vanaf
rond 1600 te herleiden. De oorsprong van
het dorp ligt echter veel eerder in de tijd.
In een oorkonde uit 1063 wordt een kapel
te "Harago" genoemd, wellicht vlak bij
het huidige dorp. Een deel van Kethel
ligt namelijk in de Hargpolder en hierin
begint het vroegere stroompje de Harg. De
naam Kethel of De Ketel wordt voor het
eerst in 1083 in de archieven genoemd.
Omdat de eerste gebouwen van hout, leem en
riet zullen zijn gemaakt is hiervan niets meer
terug te vinden. Het oudste bouw-restant
die we nu nog kunnen zien is het onderste
deel van de kerktoren uit de dertiende
eeuw. Kerk en toren zijn in die periode
gebouwd in grote bakstenen, de zogenaamde
"kloostermoppen". Rond 1400 werd de kerk
vergroot en 200jaar later, aan het begin van de
Tachtigjarige Oorlog, grotendeels verwoest.
De huidige kerk werd in 1628, nog in gotische
stijl herbouwd op de oude funderingen,
maar zonder het oorspronkelijke koor.
Op de kaart van het Hoogheemraadschap
Delfland van Cruquius uit 1712 is de
bebouwing in het dorp voor het eerst
goed in kaart gebracht. De kadastrale
kaart uit 1830 is nog duidelijker en hierop
is elk huis en elk erf apart herkenbaar.
Om meer te weten te komen over de
ontwikkeling van het dorp Kethel van
Scyedam jrg. 36 nr.
163