ingrijpend besluit, zoals de vernieuwing van het instellingsgebouw, zeker toestemming van het hoogste stedelijke bestuursorgaan noodzakelijk.6 Op 12 juli 1784 presenteerden de burgemeesters aan de vroedschap een memorie van de regenten van het Sint Jacobsgasthuis, waarin de resultaten van een onderzoek naar de onderhoudstoestand van de gebouwen van het gasthuis werden verwoord. De vroedschap werd meegedeeld dat het gebouw door 'bouwvalligheid en ouderdom' vrijwel onbewoonbaar was en dat een gedeelte zelfs op instorten stond.7 De regenten van het gasthuis wezen in hun memorie de mogelijkheid van herstel van het bestaande gebouw faliekant af. Hiervoor droegen zij een aantal argumenten aan. Het grootste gedeelte van het huis was feitelijk uitgewoond. Met een reparatie en renovatie waren grote kosten gemoeid, die echter 'als in het water geworpen' zouden zijn omdat het tehuis voor het overige te klein van opzet zou blijven. Volledige nieuwbouw was noodzakelijk. De regenten vervolgden: 'boven en behalven deze zwarigheid, bevind zig hier een onnoemelijk getal weegluizen, die zodanig in getal zijn, dat de oude luiden, veelal genoodsaakt zijn, hun bed te verlaten en op den steene vloer te slapen, en over welk artikel de regenten de bitterste klagten van de oude luiden die door ouderdom verminkt en afgeleeft zijn, van tijd tot tijd hebben moeten aanhooren en afwagten'.8 De overlast van de weegluizen nam kennelijk epidemische vormen aan, want men vreesde dat bij een eventuele verhuizing van de bewoners de gehele stad geïnfecteerd zou raken. Niet onbelangrijk was het argument dat het bestaande gebouw 'niet lugtig genoeg gemaakt' kon worden. Luchtverversing werd in deze periode als zeer belangrijk gezien bij de bestrijding van ziekten. Geneeskundigen hadden geen kennis van het bestaan van ziektekiemen als bacillen en virussen en hechten binnen de hippocratische traditie grote betekenis aan omgevingsfactoren, zoals de bodem- en luchtgesteldheid. In diverse wetenschappelijke prijsvragen en publicaties werd aandacht besteed aan kwade luchten en de manieren waarop deze konden worden bestreden. In gebouwen waarin grote groepen mensen werden ondergebracht, was het vanzelfsprekend noodzakelijk om voor voldoende luchtverversing en - doorstroming te zorgen.9 In Amsterdam had de stadsbouwmeester Abraham van der Hart bij de bouw van het Nieuwe Werkhuis in 1779 bijzondere ontluchtingstechnieken ontworpen en zelfs geëxperimenteerd met de verbranding van salpeter om de lucht in de ziekenzalen te zuiveren. Het gebouw, waarin 800 mensen werden gehuisvest, beschikte over 'luchtboezems' en over afzuigkappen met een soort ventilatoren. De ontwerpen en experimenten van Van der Hart wekten internationaal bewondering.10 In Schiedam werden voor het Sint Jacobsgasthuis geen vergelijkbare moderniteiten ontwikkeld. Voor de regenten lijkt het beroep op de hygiëne vooral een argument tegen behoud van de bestaande gebouwen geweest te zijn en niet een uitgangspunt of een vereiste voor de nieuwbouw. Op basis van hun bevindingen, adviseerden de regenten om over te gaan tot nieuwbouw en bij voorkeur op een andere nog te bepalen locatie in de stad. Naar het oordeel van de door hun geraadpleegde deskundigen zou nieuwbouw op de oude locatie aan de Hoogstraat namelijk duurder uitpakken. De vroedschap besloot de bestudering van de memorie van de gasthuisregenten over te laten aan de burgemeesters en gecommitteerde vroedschappen. Aan deze commissie voegden zij uitdrukkelijk ook de heren Doom en Den Beer toe.11 Deze commissie moet vervolgens al vrij snel tot twee conclusies gekomen zijn: het gasthuis zou op de locatie aan de Hoogstraat gehandhaafd blijven en alleen volledige nieuwbouw zou tot een aanvaardbaar resultaat leiden. Dit kan worden afgeleid aan de planvorming, waarbij 78 Scyedam jrg. 37 nr. 3

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2011 | | pagina 6