ties over Schiedamse onderwerpen en met Van der
Feijst als mederedacteur. Helaas verschenen hiervan
niet méér dan twee nummers.
Maar het bekendst werd Van der Feijst natuurlijk
door zijn Geschiedenis van Schiedam. Dit boek
verscheen ter gelegenheid van het zevenhonderdjarig
bestaan van de stad in 1975. Dit was het eerste en
is tot nu toe enige werk over de geschiedenis van de
stad tot 1795 dat volledig op historische bronnen is
gebaseerd en niet op, deels onbetrouwbare, literatuur.
In de verantwoording zegt hij dat er de keuze was
tussen een zeer algemeen boek met nauwelijks ruimte
voor enig detail en een boek waarin op verschillende
onderwerpen dieper kon worden ingegaan. Hij koos
voor de tweede optie omdat er behoefte bestond aan
een zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de periode
vanaf de stichting tot 1795. En hierbij liet hij, als een
echte archivaris, ook nog zo veel mogelijk de bronnen
voor zichzelf spreken door veel citaten over te nemen.
Dat hij hiermee het risico liep dat de leesbaarheid
niet bevorderd werd, was iets waarvan hij zich bewust
was. In de pers zei hij hierover met het v&et hem
zo typerende understatement: "Het boek heeft een
encyclopedisch karakter; het is droog, nogal moeilijk
te lezen, het lijkt een wetenschappelijke dissertatie en
het is volstrekt niet populair. Ik zal het zelf dan ook
niet nóg een keer lezen." Tot op de dag van vandaag
is dit boek echter hét standaardwerk over Schiedam
dat dagelijks geraadpleegd wordt en in allerlei litera
tuur nog steeds veelvuldig geciteerd, vaak met, maar
nog veel vaker zonder bronvermelding.
Andere historische werken van Van der Feijst waren
ondermeer Schiedam in oude ansichten (1969), Het
verhaal van een vijftigjarige (1978) over de geschie
denis van de Schiedamse ziekenhuizen, Zij deden
hun best (1979) over de geschiedenis van het Gymna
sium en 400 jaar Stadstimmerwerf (1981) over de
geschiedenis van de Dienst Gemeentewerken. Ook
publiceerde hij over onderwerpen als archiefzorg,
het Schiedamse Stedelijk Museum en de stadsheilige
Liduina.
Van der Feijst was ook secretaris van de commissie
voor het Stedelijk Museum, oorspronkelijk een
beheercommissie en vanaf 1977 een commissie van
advies en bijstand van B&W. Als secretaris van deze
commissie was hij ook verschillende malen waar
nemend directeur van het museum, dat zich vooral
toelegde op de aankoop van eigentijdse Nederlandse
kunst. "Vbör moderne kunst had hij echter weinig
affectie. Berucht is in dit verband zijn uitspraak over
het door de directeur van het Stedelijk Museum met
trots voor aankoop voorgestelde werk van de kunste
naar Johan van den Berg getiteld 'Bruin over bruin
over bruin', een abstract-expressionistisch werk.
Van der Feijsts commentaar: "Kunnen we er niet op
tafeltennissen?"
Daarnaast was Van der Feijst ook in het kerkelijk
leven actief. Hoewel hij afzag van een opleiding voor
predikant, bleef hij zich zijn leven lang zich bezig
houden met de theologie en een band houden met
de Nederlands-Hervormde kerk. In zijn hoedanig
heid van secretaris van het college van kerkvoogden,
heeft hij zich bijzonder ingezet voor de restauratie
van de Grote- of Sint Janskerk. Daarna was hij een
aantal jaren scriba van de centrale kerkenraad en
later nogmaals lid van het college van kerkvoogden.
Zoals gezegd, Van der Feijst was iemand die zich
altijd met de theologie is blijven bezighouden, hoewel
hij, niet alleen op het gebied van de religie trouwens,
last had van l'esprit de doute. Persoonlijk heb ik, als
een van zijn medewerkers, bijzonder veel van hem
geleerd, alleen niét op het gebied van de archivis-
tiek. Wél op het gebied van de protestantse theo
logie, de filosofie, kerkelijke en bijbelse geschiedenis,
kerkelijke stromingen, zaken als het gnosticisme, het
neo-platonisme enzovoorts. Dat was in een tijd dat
nog niet zaken als managementdoelstellingen, digi
talisering of kritische prestatieindicatoren met het
bijbehorende bargoens het archiefwezen beheersten,
maar vooral de historische diepgang. In dankbaar
heid kijk ik op deze periode terug. Ook zeg ik het
de historicus Han van der Horst na: Meneer van der
22
Scyedam jaargang 39 nr. 1