jarige dienstverband bij de Gusto van de heer Braad
in I960. Dit betekent dat hij in 1920 is begonnen bij
de Gusto en, aangezien zijn laatste dagboek uit 1966
dateert, is het aannemelijk dat hij tot ergens achter
in de zestig voor de Gusto heeft gewerkt, waarna hij
met pensioen is gegaan. Een verdere zoektocht in het
archief brengt naar boven dat Braad in 1900 geboren
is in Vlaardingen en dat zijn eerste vrouw, Cornelia
van Potten, in 1901 is geboren. Zijn tweede vrouw,
Julia Theodora van Geel, is geboren in 1906. Omdat
niet alle gegevens zijn vrijgegeven, is het niet zeker
wanneer de heer Braad is overleden. Dat hij reeds is
overleden is aannemelijk, omdat als hij nog in leven
zou zijn hij nu honderddertien is.
Al deze informatie tezamen maakt het aannemelijk
dat de schrijver A.A. Braad is. Een groep oud-mede-
werkers van de Gusto is actief bezig met het verza
melen en publiceren van oud Gusto materiaal. De
pasfoto uit de dagboeken is gescand en ge-e-maild
naar deze personen en al snel volgt de bevestiging
dat de persoon op de foto A.A. Braad is. De boeken
beschrijven ook enkele werkreizen van de heer Braad
in de jaren vijftig. Tevens geven zijn dagboeken een
goed beeld van de veranderende tijden; zaterdagen
worden vrije dagen en de vrije tijd wordt met moder
nere zaken ingevuld, zoals winkelen in Rotterdam.
De vrije zondag blijft voor Braad een geschikte dag
om zijn familie op bezoek te krijgen of te bezoeken,
te gaan fietsen met zijn jongste zoon of als het weer
niet meewerkt, een dag thuis te blijven. De latere
dagboeken maken melding van kerkbezoeken op
zondagen, de hernieuwing van de doopbeloften van
zijn zoon en andere geloofgerelateerde zaken. Een
oud-medewerker van Gusto, werkzaam voor de werf
vanaf 1943 tot de sluiting in 1978, bevestigt het
vermoeden dat de heer Braad katholiek was met de
woorden "hij was zon Roomse, ja". Het onderscheid
tussen katholieken en protestanten was nog groot
in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw.
Zo is de identiteit van de schrijver op vele vlakken
bevestigd: de gezinssituatie en data komen overeen,
de oud-medewerkers bevestigen dat de man op de
foto Braad is en vertellen over zijn aanwezigheid op
de werkvloer. Een interview met één van zijn twee
zonen of kleinkinderen zou de zaak waterdicht
maken.
De zoektocht naar de identiteit komt hiermee
tot een tevredenstellend einde. Dan blijft over de
inhoud van de dagboeken, welke vraagt naar verder
onderzoek. De rol van de werf Gusto in de Tweede
Wereldoorlog is een gevoelig onderwerp en wellicht
werpen de boeken een nieuw licht op de rol en
werkzaamheden van de werf Gusto. De dagboeken
geven een persoonlijk inzicht in het dagelijks leven
op de werf en bieden een alsmaar troostelozer beeld
van de oorlogsrealiteit. Er zijn twee constanten te
ontdekken in het verhaal van Braad en dat zijn dat
de goederen, materialen en machines van de werf
worden geconfisceerd door de Duitsers, en dat er
alsmaar minder werk is.
Later doet ook de schaarste van eten en brandstof
zijn intrede. Dit wordt duidelijk gemaakt door de
notities dat Braad of anderen niet zijn gaan werken
zodat ze op zoektocht konden gaan naar eten, door
gaans aardappelen die worden gehaald in Flakkee,
of bezig waren hout uit de vloer of wanden van het
bedrijfsterrein te slopen. Dit laatste gebeurde overi
gens met hulp van de Duitsers; ook Goroscheroski
en zijn mannen hielpen mee met het bemachtigen
van brandbare materialen. Honger en kou zijn geza
menlijke vijanden van de Nederlanders en Duitsers
op de werf Gusto. De werkzaamheden komen aan
het eind van 1944 bijna geheel stil te liggen. Braad
begint na overleg met meneer Simons in maart 1945
te werken aan noodkacheltjes nadat hij in de winter
van 1944-1945 al enkele kachels heeft gemaakt voor
de heren Den Heer, Van Heest, Van Schelven, Van
Alpen en de weduwe Veenendaal.
Een directe verklaring voor de geringe werkzaam
heden wordt niet gegeven, maar de indirecte verkla
ring is op elke pagina te vinden; er is simpelweg geen
materiaal meer waarmee gewerkt kan worden. Ijzer,
kolen en cokes zijn schaars. Directe orders om meer
boten te bouwen worden niet meer gegeven door de
Duitsers. Wat resteerde was een vorm van bezigheids-
52
Scyedam jaargang 40 nr. 2