dat de wonderlijk heden met geen pen te beschrijven zijn! zoals de Volkskrant veronderstelt, of zijn er ook contemporaine? Welnu, die zijn er wel degelijk. Zo is er de Kroniek van Windesheim, die vertelt dat Johannes Busch, monnik van het klooster Windesheim (een klooster gesticht door de Moderne Devotie) Liduina bezocht in 1431. Hij overhan digde haar een, voor haar geschreven, traktaat van de mysticus Hendrik Mande en sprak uitvoerig met haar.9' Dan is er een uitzonderlijke verklaring van het stads bestuur uit 1421. Baljuw, schout, burgemeesteren, schepenen en vroedschap verklaren daarin van zeer wonderlijcken stucken ende dingen die bynnen der stede van Scyedamme voirss. gevallen ende geschiet sijn ende dagelix aen eenre maghet geschien genoemt Lydewij Petersdochter. Verhaald wordt hierin dat zij al 24 jaar lang nauwelijks gegeten had en de 7 jaar daaraan voorafgaand ook niet meer geslapen; dat zij haar darmen verloren had en dat grauwe wormen haar vlees aten, zonder iets te merken van stank of kwade reuk, dat er zwarte gaten zo groot als een tinnen bord in haar lichaam waren, dat er uit een gat uit haar buik 200 wormen liepen, dat zij tot de buik verrot was en dat men met een kussen moest voorkomen dat haar darmen eruit vallen, dat zij elke twee weken het Heilig Sacrament ontving en dat die wonderlicheyden te grote ende te vele ende also clairlic niet te scrijven sijn als an desen maget geschiet sijn ende dagelix geschien. Er gebeurden dus wel degelijk wonderlijke zaken in Schiedam. Ten slotte is er nog een derde contemporaine bron, namelijk de verklaring van niemand minder dan de fungerend graaf van Holland Jan van Beieren, die niet alleen zegt de verklaring van het Schiedamse stadsbestuur te hebben gelezen, maar die bovendien getuigt die maget voirn. oic gesien (te) hebben ende ons ondersaet is. Jan van Beieren is dus in Schiedam geweest, heeft Liduina gezien en stemt in met de conclusie van het stadsbestuur dat de wonderlijk heden met geen pen te beschrijven zijn.10' Historische aanwijzingen Als we dan toch bezig zijn: in Liduina's eerste levens beschrijving komt de navolgende passage voor: doe men screef 1400 ende 28 verbrande dat meeste deel van Scyedam bij nachte na Sente Fredericus hoochtijt met der kerke ende dat susterhuys. Zoals we eerder uit een andere bron zagen, is deze vermelding histo risch volledig correct. Dan worden er twee pastoors van de Grote Kerk genoemd, namelijk de sceptische Andries en de aardige maar het celibaat overtredende Jan Engel van Dordrecht. Uit objectieve histori sche bronnen weten we dat deze pastoors inderdaad in genoemde jaren fungeerden. Ook wordt een bezoek van Filips van Bourgondië aan de stad Schiedam genoemd. In de eerder genoemde Kroniek van de stadsklerk lezen we: item doe worde de stede geboden 't huus te Mattenes zeiver te bewaren van't gemeen lants wegen; ende d'burgermeesters nam't an ende bewairdet tot mijns heeren coomst van Bourgondië. Anders gezegd, het kasteel van Mathenesse werd op last van de lands regering gevorderd om daarin de hertog van Bour gondië onder te brengen tijdens zijn bezoek aan de stad. En ook dit stemt overeen met de in de levens beschrijving genoemde vermelding."' En zo zijn er tal van historische aanwijzingen. Het zou de moeite waard zijn deze eerste levensbe schrijving van Liduina systematisch te vergelijken met andere objectieve bronnen, om zo een onder scheid te maken tussen de bij uitstek historische en de bij uitstek hagiografische gegevens. Maar de conclusie is duidelijk: Liduina was dus, anders dan Eline Vere, wel degelijk een historische persoonlijk heid die reeds tijdens haar leven, zowel in als buiten 9) Universiteitsbibliotheek Utrecht Hs 8 L 16. 10) Nationaal Archief, Archief Graven van Holland, Memoriale 1421-1422, toegangsnr. 3.01.01 inv. nr. 211. Ill Zie noot 8. Scyedam jaargang 41 nr. 2 61

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2015 | | pagina 25