Houtsnij- en beeldhouwkunst in de Havenkerk
Geert Medema
Onze waardering voor de Nederlandse kunsten
van de negentiende eeuw is nog steeds niet groot,
ondanks diverse pogingen tot rehabilitatie. Dit heeft
te maken met de grote aandacht die de uitzonderlijke
kunstproductie uit de zestiende en zeventiende eeuw
- terecht natuurlijk - trekt,
waarbij iedere voorgaande en
nakomende kunstperiode als
vanzelf mager afsteekt. Het
feit dat de negentiende-
eeuwse kunst wordt gedomi
neerd door de neostijlen wil
daarbij niet helpen. Kunste
naars en opdrachtgevers
keken terug in de eeuwen
voor inspiratie en maakten
deze stijlen na of verbe
terden deze onherstelbaar
in eclectische composities.
Voeg daarbij de opkomst
van de machinale productie,
waarmee de hand van de
kunstenaar en ambachtsman
verdween ten gunste van
snelle, gestandaardiseerde
productie, en het plaatje lijkt
compleet.
Deze vooroordelen en veronderstelling leiden tot
het zoeken naar bevestiging van het idioom van De
Lelijke Tijd.'1 Ten onrechte, zoals vaak wordt beves
tigd. Zo ook in de Havenkerk, waar een verrassende
kwaliteit van interieurstukken uit de periode 1840
tot 1870 aanwezig is. In dit artikel wordt specifiek
stilgestaan bij de monumentale houtsculptuur in de
kerk, letterlijk op het snijpunt van kunst en ambacht.
Deze interieuronderdelen maken inzichtelijk welke
ambachtelijke vaardigheden in de negentiende eeuw
weer tot wasdom waren gekomen en welke keuzes
er voor opdrachtgevers van kerkelijke kunst in deze
periode voorhanden waren.
Al eerder werd in dit tijdschrift de totstandkoming
van de Havenkerk, of eigenlijk van de Sint Jan de
Doperkerk, uitgebreid besproken. Het ontwerp van
de architect Adrianus Tollus was monumentaal en
I) Titel van de tentoonstelling uit 1995 waarmee het Rijksmuseum
wilde komen tot een herwaardering van de (interieur)kunst uit de
periode 1835-1895.
Scyedam jaargang 41 nr. 3
85