Eewwel
fMMgXmïl
den waterkant zijn pijnlijken arm omhoog, onder
welken 's middags boeren uit den omtrek hun
schuiten met spoeling komen vullen. Het zijn bran
derijen en distilleerderijen, omzwermd door mannen
in versleten kleeren,
gedost in regenjassen der
onmogelijkste modellen,
met doosjes of glazen
dingen onder den arm:
met hongerloon betaalde
kommiezen, verloopen-
armoedig evenals hun
stadsmilieu. Een zoetige,
kleffige, lauwe stank
wasemt uit die deuren,
uit die grachten, waar
bij gootmondingen
dampjes van warm water
over drijven: groote
gootsteenen gelijk van
reusachtige knoeikeukens, een gekledder met
viezigheid, een geflodder met water, van iets dat
toch nooit is schoon te krijgen, een gevecht tegen
De Hollandsche Revue
'De Hollandsche Revue' is in 1896 opgezet
door Frans Netscher. Als auteur en redac
teur had hij zijn sporen al verdiend in de
tijdschriftwereld. Zijn proza was onder
andere gepubliceerd in De Nieuwe Gids
en Nederland. Hij wilde echter ook zijn
eigen tijdschrift redigeren. Samen met
uitgever Vincent Loosjes uit Haarlem
besloot hij een tegenhanger van het Britse
Review of Reviews te maken. Dit werd 'De
Hollandsche Revue'. Het eerste nummer
verscheen in januari 1896. Vijfentwintig
jaar lang schreef en redigeerde Netscher
in zijn eentje elk nummer. Het tijdschrift
was zijn levenswerk
lauwen stank die uit alles opstijgt, uit de deuren,
uit de gevels, uit de grachten, uit de straatsteenen.
Schiedam is een stad, die ons beklemd, angstig
maakt door een ongeweten priestergekonkel, door
haar jenever en haar kerken,
door haar groote huizen
bewoond door verarmoedde
menschen en haar zoetstan-
kige grachten, te vies nog
om zich in te verdrinken:
een Zwarte Stad. Schiedam
benauwt ons door haar
alkohol, die je overal lauw
zoetig tegenslaat, en zijn
priestermacht, die je achter
vet-zwarte gesloten gevels
bevroedt: een Zwarte Stad.
Schiedam: een Dante-stad,
une ville damnée. Waar een
ongeluk, een failliet boven
hangt, een plaats door een zwart Noodlot vervloekt,
waar de vogels, die er over vliegen, dood in moeten
neervallen.'
Scyedam jaargang 42 nr. 2
51