Hernieuwde uitgave
Nawoord (bij de reprografische herdruk van Verbrande Erven)
Robert Gaarlandt
Frans Netscher (1864-1923), letterkundige en
journalist, schreef, in zijn zelf opgerichte en volge
schreven maandblad De Hollandsche Revue, in de
zomer van 1900 een sombere schets van Schiedam.
Een groot failliet schijnt over de stad gestreken; de
ellende hangt aan de gevels, de verloopenheid steekt
met de puntige keien omhoog. Een kerktoren laat uit de
hoogte lummige flodderige geluidjes neerdruppelen in
de uitgeloopen stilte der straatgeulen. En overal langs
de havens ziet het oog geslachtslooze, dubbelzinnige
gebomvgevels met kleine deuren, waar mannen met
opgeslagen broekspijpen en roode borstrokarmen in- en
uitscharrelen, vaten rollend, met water morsend.
Schiedam is een stad, die ons beklemd, angstig maakt
door een ongeweten priestergekonkel, door haar jenever
en haar kerken, door haar groote huizen, bewoond door
verarmoede menschen en naar zoet-stankige grachten,
te vies nog om zich in te verdrinken: een zwarte stad.
Schiedam benauwt ons door haar alkohol, die je overal
lauw-zoetig tegenslaat, en zijn priestermacht, die je
achter vet-zwarte gesloten gevels bespiedt: een zwarte
stad. Schiedam, een ville damnée, waar een ongeluk,
een failliet boven 't hoofd hangt; een plaats door een
zwart Noodlot vervloekt, waar de vogels, die er over
vliegen, dood in moeten neervallen.
(Zie ook het artikel over H.A.M. Roelants, Scyedam,
2016, nr. 2, pgn. 50 e.v., toevoeging: redactie
Scyedam).
De kans is groot dat de Haagse schrijver en Schie-
damse advocaat Ferdinand Bordewijk (1884-1965)
zich door Netschers beschrijving van Schiedam heeft
laten inspireren voor zijn novelle 'Verbrande Erven.
Een plaatsbeschrijving'. Een aanwijzing daarvoor is
gevonden in een exemplaar van de eerste druk uit
1944, die de auteur heeft gesigneerd en gedateerd
(11 november 1944). En, nog opmerkelijker, op de
laatste pagina, tegenover het colofon, een bijna arge
loze aantekening heeft geplaatst: over Schiedam cf.
Netscher in Holl. Revue van 1900. Een kleine parel
die een duiker onlangs uit de modder van het literair
historische moeras heeft opgedoken.
Het boekje dat de geïnteresseerde lezer nu in handen
heeft is een reprografische herdruk van de oorspron
kelijke uitgave uit 1944.
Voor de jonge lezer behoeft deze uitgave enige uitleg.
Het is een uitgave die clandestien, dus illegaal, tijdens
de Duitse bezetting van ons land werd uitgegeven.
Met gevaar voor eigen leven werkten uitgevers,
zetters, drukkers, illustrators en schrijvers samen
om de sombere tijden van de bezetting op te fleuren
met het in het geheim uitgeven en verspreiden van
literair drukwerk. De Bezige Bij was zo'n uitgever,
die illegaal vanaf begin 1942 literatuur uitgaf. Met
de 'Quousque Tandem'-reeks bepaalde De Bezige
Bij eind 1943 zijn statuur. Tot in 1945 kwamen er
vijftien literaire werken uit in deze reeks. De titel
van de reeks sloeg aan; het zijn de openingswoorden
van Cicero's rede tegen Catalina: "Hoe lang nog...!"
'Verbrande Erven' verscheen als deel onder de schuil
naam Emile Mandeau. Deze naam is niet zomaar
gekozen. Emile was één van zijn zes voornamen die
hij in 1919 - samen met nog vier andere via de
rechtbank liet schrappen. De achternaam Mandeau
is van zijn oma van moeders kant.
De 15 QT-deeltjes verschenen in 525 genummerde
exemplaren, waarvan 25 niet in de handel kwamen.
De illustraties zijn van de hand van Jan Rap, ook
een schuilnaam. J.M. Prange (1904-1972) zat achter
Jan Rap. Prange was graficus en kunstcriticus.
In de oorlogsjaren gaf hij les aan de Rotterdamse
Academie. Zijn werk veelal etsen en litho's - wordt
vaak gekenschetst als somber en onheilspellend.
Doordat 'Verbrande Erven' als illegale uitgave in
Scyedam jaargang 42 nr. 4
119