branders lieten het er niet bij zitten en namen zelfs een advocaat in de arm. De gezamenlijke branders wonnen het uiteindelijk, hoewel er geen eindoordeel uitgesproken was. Immers, de Staten van Holland waren er door staatkundige gebeurtenissen van 1787 niet meer aan toe gekomen. Bovendien werd in 1820 een wet uitgevaardigd die de liquidatie van de gilde kassen regelde. Dit betekende het definitieve einde van de gilden. In die tijd kon men verschillende branderijen op diverse locaties hebben, omdat er nog geen schaal vergroting door mechanisatie had plaatsgevonden. In de 'gewone' (of vier-baks) branderij werd per dag de inhoud van vier beslagbakken in twee rouwke- tels afgestookt voor de eerste fase van het produc tieproces. Ook kende men een 'dubbele' branderij (acht-baks) of een zes-baks branderij die voor de telling van 'aantal branderijen' voor 2, resp. IV2 branderij gold. Schiedam kende bijna uitsluitend kleine branders die via de verplichte beurs hun moutwijn moesten aanbieden. Dit was zo door de stad ingesteld ter bescherming van de branders. De grote klanten waren immers de Rotterdamse distillateurs, die via makelaars grootschalig inkochten. Rotterdam kende ook branderijen, die omstreeks de eeuwwisseling soms al onderdeel waren van een geïntegreerd bedrijf met een mouterij, ros- of stoommolen, branderij en distilleerderij. Deze bedrijven, meestal gecon centreerd in een bepaald gebied, de Baan, waren in het bezit van 'entrepreneurs' en meer kapitalis tisch opgezet. Hier was al dikwijls een stoomketel geplaatst die stoom leverde voor de aandrijving van werktuigen en pompen. De kleine branders in Rotterdam, Delfshaven en Delft hadden dezelfde structuur als in Schiedam en maakten vaak ook deel uit van de specifieke verenigingen (voor moutwijn, spoeling en gist), die later ontstonden. De brandersstad Weesp, had een iets andere opzet. Hier speelde de gist nooit een belangrijke rol en in de tweede helft van de negen tiende eeuw werden de branderijen zelfs een voor een gesloten. De Oudhollandse methode In de achttiende eeuw waren in Schiedam al tien tallen branderijen, die hun 'aanzetgist' betrokken bij de bierbrouwers. Deze gist was nodig om het hele proces op reguliere en gecontroleerde wijze het vergistingsproces van het beslag van verwarmd water met granen (tarwe en mout) in gang te zetten. Bier als volksdrank was al tientallen jaren mede door de opkomst van koffie en thee en andere dranken, waaronder jenever, op haar retour. Het aantal brou werijen was dan ook sterk verminderd. Daarnaast was de vraag naar gist door de bakkers gestegen omdat deze meer tarwe gingen gebruiken, waarvoor gist onontbeerlijk was om het brood luchtiger te maken. De brouwers konden niet meer aan de vraag naar gist voldoen. Dit had tot gevolg dat enkele branders begonnen met experimenten om zelf hun aanzetgist te maken Plattegrond van een branderij, Oudhollandse methode. Uit: 'De moutwijnindustrie te Schiedam'. In de twaalf beslagbakken (9) bevindt zich beslag in ontwikkeling. Per dag werden vier beslagbakken afgestookt in twee 'ruwketel's (1). In de 'distilleerketel' (3) wordt het product uit de ruwketels, het ruwnat, nog twee maal afgestookt. In de grondvaten (5,6,7) worden de tussenproducten en het eindproduct moutwijn opgeslagen. In de beslagbak wordt ca. 190 kg meel beslagen. Het beslag van granen met verwarmd water "versuikerd". Dan wordt wat "aanzetgist'' in de beslagbak gestrooid, dat langzaam naar de bodem zakt. Er vormt zich op de bodem een vloeistof, dat voorzichtig via een opening wordt afgetapt en via de gistnat goten (10) wordt deze vloeistof gevoerd naar de natbak (11). Dit wordt vervolgens naar de gistbak gepompt. In deze gistbak, een ondiepe bak meestal op de le verdieping, gaat door het intensieve contact met de lucht zich gist vormen. Deze gist drijft op de vloeistof en een deel zakt naar de bodem. Het restant van de vloeistof wordt weer naar de beslagbak gevoerd, waar het beslag al in gisting is gekomen. Na uitgegist te zijn kan het beslag, dat door de gisting een laag alcoholpercentage heeft verkregen in de ruwketel door verhitting het alcoholpercentage opvoeren. Het graanrestant dat na het stoken in de ruwketels achterblijft, de spoeling, wordt in de 'boerenbak', die dikwijls buiten het gebouw is, opgeslagen. Spoeling is goed veevoer. De gist uit de gistbak wordt van graanresten ontdaan en gewassen. In de gistpersruimte (17) wordt de gist droog geperst en is dan verzendklaar. Men bewaart altijd een beetje gist voor de nieuwe cyclus. Men krijgt 9 kg gist uit 100 kg meel. Scyedam jaargang 42 nr. 4 '33

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2016 | | pagina 25