te leveren. Het bestuur stelde kantoorpersoneel aan
en knechten voor het bewerken, het verpakken en
verzenden van gist.
De tussenstand van 1861
In 1861 waren er in Schiedam 125 branders die
samen 226 branderijen hadden (waarvan twee in
de gemeente Kethel en vijftien in Oud- en Nieuw-
Mathenesse). Daarnaast waren er 51 mouterijen. Het
aantal distilleerderijen bedroeg 26, waarvan er echter
slechts twee namen (Meder en Hoppe) niet op de
branderslijst voorkomen. Hoewel er al wel bedrijven
bestonden die voornamelijk distillateur van jenever
waren, waren zij eveneens grote kopers op de mout-
wijnbeurs. Maar het merendeel van de Schiedamse
distillateurs maakten jenever van hun zelf gestookte
moutwijn. De scheiding tussen branderijen (waar
moutwijn en gist werd gemaakt) en distilleerderijen
(met jenever en andere dranken als eindproduct)
was typisch Hollands. In de Belgische jeneverstad
Hasselt waren het dikwijls gecombineerde bedrijven,
inclusief stallen met ossen die met spoeling (het
graanrestant na het stoken) werden gevoerd. En men
gebruikte toen al een kolom waar in een continu
proces moutwijn kon worden gemaakt. Schiedam
was daar nog lang niet aan toe. Maar België was
toen ook nog geen concurrent van gist.
Inmiddels was jenever één van de grootste export
producten van ons land. Als deze om een of andere
reden stagneerde dan kwamen soms de gezamenlijke
branders van Schiedam en omstreken overeen de
moutwijnproductie te verminderen. Een kwets
baar punt was dat de productie van moutwijn was
gekoppeld aan dat van gist. Maar de gistvennoot-
schappen (waarvan er verscheidene waren) hadden
ook hun leveringscontracten. Met deze achtergrond
is misschien de advertentie van 1 april 1863 uit de
Schiedamsche Courant (S.C.) te begrijpen:
"Gevraagd: Gist tot den prijs van 40 cents het kilo.
(Voor de komende weken). Tot 500 kilo daags door
'Vrijland, Van den Hoogen Co'.; Idem tot 300 kilo
door 'Bussmann Co.'; tot 100 kilo door 'Bussmann,
Legner Co.'; tot 100 kilo door 'Duijs Zurhorst'
te Rotterdam."
Op 16 augustus 1867 werd weer een nieuwe 'Vennoot
schap van handel in brandersgist onder de fa. Jansen
Co.' opgericht waaraan 21 branders deelnamen.
Er waren tevens bedrijven die uitsluitend in gist
handelden. Zoals M. Kranen, die van 1837 dateert
en L.C.M. Walraven die zich in een advertentie op
1 januari 1871 als gisthandelaar meldt. Echter de
meeste namen zijn vergeten. Dit komt ook omdat er
regelmatig gist wordt gevraagd maar wel anoniem:
"Prijsopgave onder letter X der Schiedamsche
Courant."
Onwikkelingen en een waarschuwing
Schiedam werd aan het einde van de achttiende eeuw
het gistcentrum van Europa. Maar de methode werd,
dikwijls in het geheim, op ongeveer dezelfde wijze,
overgenomen door bedrijven in Duitsland en Oosten
rijk. In de negentiende eeuw was de brandersgist voor
de branders zeer belangrijk geworden. Tweederde van
de productie werd geëxporteerd, voornamelijk naar
Engeland. Volgens de Schiedamsche Courant van 2
juli 1853 werd per week via Rotterdam 1800 manden
of 45.000 kg naar dat land uitgevoerd. Maar er was
ook een andere ontwikkeling. Via de krant van 26
mei 1856 bracht de 'Gistvennootschap Bussmann,
Legner Co.' "ter kennis van Heeren Branders" een
verslag van een bijeenkomst van de gistimporteurs te
Leeds (Engeland). Hierin stellen zij dat de gist steeds
minder krachtig is en ook minder lang houdbaar.
Zij dreigden maar weer over te gaan op biergist. Een
klacht is ook dat de gist soms vervalst is. Deze werd
soms met aardappelmeel en zelfs pijpaarde vermengd.
Uit het verslag: "Deze vervalsing is het moorddadigst
werktuig dat men ooit had kunnen aangrijpen, ware
men op de gehele vernietiging van den Gisthandel uit,
men hadde nimmer ter bereiking van zijn doel beter
middel kunnen kiezen."
Ondanks waarschuwingen bleven vervalsingen een
probleem en doken af en toe klachten op. Tien jaar
later meldt een Engelse krant de vernietiging van een
grote hoeveelheid geïmporteerde gist omdat deze
was vermengd met fijngemalen pijpaarde.
Scyedam jaargang 42 nr. 4
135