Schiedammers op stage
De bedrijven van Jansen leverden veel gist. Maar
natuurlijk was ook in Schiedam doorgedrongen
dat een betere methode was ontwikkeld. De heer
Herman Jansen toog omstreeks 1880 naar Oosten
rijk om bij het bedrijf van Mautner zich die kennis
eigen te maken. Terug in Schiedam liet hij één van
zijn branderijen aanpassen voor de fabricage van
Wener gist. Hij wilde dit geheim houden, maar dat
lukte natuurlijk niet! Langzamerhand gingen ook
andere branders over op de nieuwe methode, daarbij
dikwijls bijgestaan door de heer Ris, die in Frankrijk
bij gistfabrieken zijn licht had opgestoken. Vandaar
dat men hier ook wel sprak van een 'Franse' bran
derij, als deze het bovengistend gist maakte. Van
Machiel Hendrik Kranen is bekend dat hij een
aantal maanden stage heeft gelopen in München.
Waarschijnlijk in Pilzner en later ook nog bij de
Carlsberg brouwerij in Kopenhagen. Dit alles waar
schijnlijk vóór 1891. Gisthandelaar Kranen was zich
in 1877 eveneens met de fabricage gaan bezighouden
(merk: Atlas). Het bedrijf van de familie Kranen is
omstreeks 1911 gestopt met gist als bijproduct van
de jeneverindustrie, omdat men zich realiseerde dat
zij niet tegen 'Delft' kon concurreren. En de oude
garde van familieleden wilde niet weten van een
koerswijziging.
Een Amerikaan in Schiedam
Op de Engelse markt was gist uit Hamburg of uit
Schotland een grote concurrent van de Schiedamse
gist. In Schotland was, op basis van manna gist uit
Ethiopië een vergistingsmethode ontwikkeld. In
1896/1897 bezocht de Amerikaan D.C. Mackenzie
Schiedam en was zeer verbaasd over de zeer achterlijke
bedrijfsvoering. Voor een half miljoen bood hij aan de
Vereniging van Gisthandelaren, waarvan de 'kleine'
branders uit Schiedam, Delft en Rotterdam lid waren,
een plan voor productieverbetering, op basis van het
Schotse procédé. De minimum gistopbrengst zou
achttien procent bedragen (vijf procent hoger dan tot
dan toe). Maar Mackenzie ontmoette veel argwaan.
De SC schrijft op 5 juni 1896: "Wij betwijfelen zeer
of D.C. Mackenzie zijn geheim hier aan de man zal
brengen." Maar een maand later bleek men toch meer
vertrouwen te hebben. De krant schrijft: "Waren het
vroeger meerendeels grootsprekers, die met fraaie
woorden en schone beloften onze branders het hoofd
vol praatten, maar ondertussen én voor overkomst
én voor verblijf en uiteindelijk voor hunne proefne
mingen (die steeds op niets uitliepen) zich terdege
vooruit lieten betalen, bij den heer Mackenzie is van
dit alles geen sprake."
Op 8 september 1896 vertrokken drie heren naar
Londen (helaas vermeldt de krant hun namen niet)
voor overleg met Mackenzie. De voorwaarden werden
wat versoepeld en een paar dagen later verscheen
een advertentie in de krant om een bestaande bran
derij om te bouwen voor een proef met het systeem
Mackenzie. Deze proef is uitgevoerd in de branderij
van A.J. Beukers aan de Nieuwe Haven. Toch schijnt,
op een enkele uitzondering na, het systeem niet op
grote schaal navolging te hebben gekregen. Misschien
waren de branders al te veel verzwakt, velen moesten
'uitstoken' wegens verminderde moutwijnafzet en
groeiende internationale gistconcurrentie.
De frustraties van Mackenzie
De Nieuwe Schiedamsche Courant van 17 juli 1896
had uit de mond van Mackenzie al opgetekend:
"Ik moet evenwel opmerken dat ik mij de Branders
van Schiedam had voorgesteld als uitmakende één
grote combinatie, een aaneengesloten geheel van
gisthandelaren. Had ik geweten dat iedere brander
geheel onafhankelijk zijnen weg volgt en ik mij dus
met allen afzonderlijk in contact zou moeten stellen,
dan had ik mij elders geadresseerd." In 1896 waren
er hier toch nog 251 branderijen, verdeeld over 99
branders, zeven stoombranderijen en een spiritus
fabriek. De Vereniging van Gisthandelaren telde
toen een bestuur van acht man en vijftig leden,
waaronder vier uit Rotterdam en vier uit Delft. De
Gistvennootschappen: 'Bussmann Co.', 'Jansen
Co.', 'Vrijland, Van den Hoogen Co.', 'Walraven,
Beukers Co.' en 'Hamer Co. Rotterdam' waren
ook lid. Mackenzie sneed natuurlijk wel een gevoelig
138
Scyedam jaargang 42 nr. 4