ging vrouw Degeling met haar kacheltje naar het stadhuis...
1 t if
Lidwien Meijer
In ons bezoekerscentrum op de Hoogstraat
staat een geboetseerd beeld van vrouw
Degeling. Wie was zij? Ik vroeg het haar
kleindochter Martha van Heijst-Degeling,
83 jaar. Zij herinnert zich haar bijzondere
oma nog goed.
"Opoe was groot, wel 1 meter 80 en woog op den
duur bijna 130 kilo. Ze droeg blauw met witte
kleren, net als de kinderen van het weeshuis. Altijd
een schort voor en een witte onderjurk met een
kantje. Ze was verstelnaaister en ze werkte voor
het raam van de woonkeuken in de Breedstraat. Ik
speelde daar regelmatig op de grond met de lapjes
die er lagen. We werden ook weieens naar de mooie
kamer gestuurd. Op zondag ging ze naar de Grote
kerk. Dat was het enige moment dat ze gewone
schoenen droeg. Ze had heel grote, brede voeten en
liep normaal altijd op gympies. Uit de kerk kwam
ze vaak naar ons. De knellende schoenen gingen
meteen uit. Ze had een rok aan met een zak eronder,
daaruit kwamen pepermuntjes tevoorschijn voor de
kleinkinderen.
Opoe was zo sterk. Als de kolenboer kwam, pakte zij
de zak kolen op en daar ging ze de smalle trap mee
op. Soms stond ze buiten te kletsen met iemand, met
de zware naaimachine onder haar arm. Een half uur
later stond ze er nog steeds, met die naaimachine op
dezelfde plaats.
Ze kwam uit een goede familie uit Nootdorp en
leerde mijn opa kennen in de boerenfamilie in
Kethel waar ze allebei werkten. Ze kregen een groot
gezin, negen van de zestien kinderen bleven in leven.
Opa was glasblazer. Mijn vader was elf jaar toen hij
in 1922 overleed.
Iedereen in Schiedam kende vrouw Degeling. Ze
had veel gezag in de buurt en ze was niet bang. Als
er onrecht was, kwam ze in actie. Zo werden aan het
eind van de Eerste Wereldoorlog voedsel en brand
stof steeds schaarser. Veel was op de bon of niet te
krijgen en daar ging ze dan tegenin. Ze liep naar
het stadhuis en kreeg steeds meer vrouwen mee. Zo
ging ze eens met haar potkacheltje om haar nek naar
het stadhuis. Ze zette de kachel neer voor de burge
meester. 'Wat doet die kachel daar?', zei die. 'U mag
hem hebben, ik heb hem toch niet meer nodig', zei
ze, 'want er zijn toch geen kolen.'
Ook hield ze eens een boot met aardappelen tegen,
die via Schiedam naar Den Haag voer. Ze eiste de
aardappelen op. Dan zorgde ze er wel voor dat de
verdeling eerlijk verliep. Zo ging het ook met zeep.
De zeepdistributie ging niet goed, er was geen zeep
meer. Met een stoet vrouwen ging ze weer naar het
stadhuis. Er kwamen er steeds meer bij, op het laatst
waren ze met driehonderd. Maar de zeep kwam er!
In het buurtje waar ze woonde, een hofje aan het
Broersveld, waar nu de Passage is, hield ze alle
kinderen in de gaten. Of ze geen luizen of vlooien
hadden. Soms was er een kind met een 'zeer hoofd'.
Dat nam ze dan onder handen. Er ging een borstel
met soda over dat hoofd.
90
Scyedam jaargang 44 nr. 3