molen werd vernieuwd en herbouwd tot oorspronkelijk
zomerhuis: een bijgebouw dat in de winter dienstdeed
als stal voor het kleinvee en in de zomer werd gebruikt
voor verschillende doeleinden. Het woonhuis, dat na
onttakeling van de molen zo dicht bij de molenromp
was geplaatst dat de bij de restauratie opnieuw aange
brachte wieken niet vrij konden draaien, werd op de
fundatie na gesloopt. Inmiddels staat er iets verder
van de molen een nieuwe beheerderswoning en op het
molenerf vinden we weer een moestuin en een vliet-
land met schapen. Na de ontginning van dit naast de
molen gelegen landje werden een oude wilgengriend
en een restant van een eendenkooi ontdekt. Deze zijn
beide met hulp van veel vrijwilligers weer hersteld.
Als attractie en educatief element is er bovendien een
mini-polder aangelegd waar bezoekers zelf de water
huishouding van een polder kunnen regelen m.b.v.
handpompen, een groot scheprad en keersluizen.
Over de Klein Babbersmolen valt weinig te melden.
Deze molen bemaalde sinds 1852 de gelijknamige
polder en had geen scheprad maar een vijzel. Vóór
die tijd werd de polder met een rosmolen bemalen.
De Klein Babbersmolen heeft niet lang dienstgedaan.
De polder was zo klein dat de Nieuwlandsche Molen
van de aangrenzende polder de bemaling ervan in
1896 overnam. Begin twintigste eeuw werd de molen
gesloopt.
In het Prinses Beatrixpark staat de romp van de voor
malige Westabtsmolen, die nu als woonhuis dient. De
achtkantige molen is al heel oud; in 1479 wordt de
molen al genoemd in de annalen van het Hoogheem
raadschap van Delfland. De molen wordt gedurende
zijn bestaan tweemaal wegens verzakking opgevijzeld:
in 1739 en in 1893. Hij wordt in 1924 afgeknot en
van een dieselmotor voorzien, die in 1954 weer moet
plaatsmaken voor een elektromotor, waarmee ook de
machinist overbodig wordt.
Schuin tegenover de Westabtsmolen staat op de
westoever van de Poldervaart de afgeknotte romp van
de Hargmolen, nu eveneens een woning. De eerste
Hargmolen dateert uit de vijftiende eeuw en brandt
in 1574 volledig af. Zijn opvolger verkeert in 1876 in
zo slechte staat dat het polderbestuur een overbodig
geworden molen van de Zuidpias aankoopt om met
de onderdelen daarvan de Hargmolen te vernieuwen
en te vergroten. Sedert 1804 werd de molen bediend
door de familie Korpershoek.
De Nieuwlandsche Molen stond op de oostelijke
oever van de Poldervaart direct ten noorden van de
kruising met de spoorlijn naar Hoek van Holland.
De oorspronkelijke molen was klein en zou net als de
Babbersmolen na aanleg van de spoordijk onvoldoende
wind vangen. Aangezien ook de capaciteit te wensen
overlaat koopt het polderbestuur ter vervanging in
1888 in Ouderkerk een grotere molen die daar dan
niet meer nodig is. In 1926 worden met deze molen
uitgebreid proeven genomen om inzicht te krijgen in
(verbetering van) het vermogen en het rendement van
windmolens. Het vermogen van deze forse windmolen
blijkt bij een flinke wind niet minder dan 76 pk bij
een rendement van 38,5 procent, te vergelijken met
een middenklasse auto. Terwijl andere poldermolens
in de twintiger jaren van dieselmotoren worden voor
zien blijft de Nieuwlandsche molen op windkracht
6
Scyedam jaargang 45 nr. I