Loek Bruijniks, politieman
'Ik had ochtenddienst en reed na de briefing met
een collega in de surveillanceauto de stad in. Op
de Broersvest stond een buitenlandse vrachtauto
waarvan de chauffeur ons tot stoppen maande. Hij
vroeg de weg naar het industriegebied waarna wij
hem uitnodigden ons te volgen. Op dat moment
hoorden wij over de portofoon de stem van wijk
agent Henk van den Heuvel. Met overslaande stem
riep hij:" Er zijn twee treinen op elkaar geklapt. Ik
zit thuis en zie het gebeuren." Ik wist dat Henk in
de Henri Polakstraat woonde en zonder ons nog om
de chauffeur te bekommeren zijn we met toeters en
bellen naar de Parkweg gereden. We waren er snel
en ik zag daar twee treinen staan en mensen uit de
treinen het talud afkomen. Een man zei: "Agent er
zijn zeker twee zwaargewonden in de trein." Toen
ik de grote ravage zag wist ik dat het om een enorm
ongeluk ging. In en naast de treinen, die op elkaar
stonden, lagen of zaten nog mensen. Er was één
moment, dat heel lang leek te duren, dat ik niets
meer hoorde. Niemand zei of riep iets, geen auto
reed voorbij en geen vogel floot. Angstaanjagend
stil. Kort daarop hoorde ik sirenes van hulpdien
sten naderen. Ik ben begonnen met goederen uit
een treinstel te gooien zodat er ruimte ontstond om
mensen te helpen en doden te bergen. Ik denk dat ik
tot 13.00 uur heb doorgewerkt. Toen mochten we
naar het bureau. Ik had er geen psychische gevolgen
aan over gehouden... tot ik een half jaar later voor
een knieoperatie was opgenomen. Na de ingreep zag
ik allemaal lichaamsdelen die ik aan de oorspronke
lijke lichamen wilde bevestigen. Dat heeft me wel
een tijdje beziggehouden.' (De Vergeten Treinramp,
Andere Tijden 2016, VPRO).
Foto rechts: "Jeannet Tillemans legt bloemen bij
het gedenkteken bij Station Nieuwland tijdens de
onthulling op 4 mei 2019."
Jeannet Tillemans, nabestaande
'Ik was elf maanden getrouwd met Bob (Constant)
Stas. We woonden in Rotterdam Kralingen. Hij
was gezellig, onstuimig, hield van grappen en was
een perfectionist met vernieuwende denkbeelden. Wij
waren gek op elkaar en Bob werkte met plezier als
analist bij Unilever Research in Vlaardingen. Hij zat
op weg naar zijn werk altijd voorin de trein.
Ik werkte in het Dijkzigtziekenhuis, op het labora
torium, boven de Eerste Hulp. We hoorden daar de
hele morgen veel sirenes maar wisten niet wat er aan
de hand was, tot mijn vader mij tussen de middag
belde en me vroeg of Bob op zijn werk was. Toen ik
daarheen belde was het eerst stil aan de lijn, daarna
hoorde ik van zijn chef dat Bob mogelijk nog kon
komen. Slachtoffers werden naar twee ziekenhuizen
gebracht: het Dijkzigt- en het Holyziekenhuis. Al snel
hoorde ik dat hij niet in het Dijkzigt lag. Uiteindelijk
ben ik met een arts van mijn afdeling naar het Holy
ziekenhuis gegaan. Bob bleek ook daar niet te zijn.
Het wachten, samen met mijn familie en mensen van
Unilever, begon.
's Avonds om 11 uur hoorden wij op het journaal dat
alle doden geborgen waren. Dat was voor ons het sein
om in de auto te stappen en naar het Holy te gaan.
Later bleken we de politiewagen gekruist te hebben
die onderweg was om ons in te lichten. Er werd me
verteld dat Bob als laatste uit de trein was gehaald. Ik
heb hem zelf geïdentificeerd, terwijl ik van een mede
werkster van het Rode Kruis moest aanhoren dat ze
zo'n pijn in haar benen had. (De Vergeten Treinramp,
Andere Tijden 2016, VPRO).
Scyedam jaargang 45 nr. 2
1UL