in de twee weken op zondag zijn preken hield. Het
pand was eigendom van Alida Loopuyt, telg van een
brandersfamlie, die het ter beschikking had gesteld
aan de Hervormde gemeente. Met uitzicht op een
oud oliepakhuis woonden Franqois, Coos en Margot
op de rand van het deftige en het grauwe Schiedam.
De harde begrenzing was en is karakteristiek voor de
binnenstad. Tussen arm en rijk lag slechts een dunne
laag middenstand.
In deze omgeving werd HaverSchmidt snel met de
neus op de harde feiten gedrukt. Weinig Neder
landse binnensteden konden concurreren met de
grauwheid van Schiedam. 'Men heeft hier alles
uitgeroeid wat naar natuur zweemt', oreerde hij ooit.
Ook in de Paaspreek van 1893, één van zijn laatste
preken, hield hij een lofzang op de natuur. Zwart
Nazareth is zelden zo raak getypeerd als in zijn
gedicht 'Schiedam', uit 1880: 'Een onafboenbare
roetkorst kleeft (dat 's waar) aan iederen gevel, En
over havens en straten hangt (zweeft) er een eeuwige
steenkolennevel.'
Humanist
Landelijk beschouwd kende de door een arm tot zeer
arm proletariaat bewoonde binnenstad een onge
kend hoog sterftecijfer. In 1864 telde de middelgrote
stad 231 branderijen, 6 distilleerderijen, 54 moute
rijen, 20 moutmolens en iets meer dan 16.500 inwo
ners. Dit aantal groeide in de dertig jaar van zijn
predikantschap naar 25.500. Schiedam breidde niet
Scyedam jaargang 45 nr. 2
41