neren. Soms gaf dat aanleiding tot een nieuwe
meting. Terechte verbeteringen werden doorge
voerd in de naamlijsten en het tableau. De lijsten
van eigendommen werden bewaard en later om de
eigenaren te informeren over de belastingwaarde van
hun onroerende goederen.
Na het opmeten van alle percelen en het vaststellen
van de eigenaren volgde een ronde van indeling van
de grond en de gebouwen in klassen en de schat
ting van de belastbare opbrengst per perceel. Met de
hieruit verkregen informatie werden de definitieve
registers aangelegd: de Oorspronkelijke Aanwijzende
Tafels (OAT). Per gemeente, sectie en perceel werden
hierin eigenaar, soort gebruik en bebouwing en de
belastbare opbrengst aangetekend. De gegevens in
de OAT werden officieel vastgesteld naar de toestand
op 1 oktober 1832 en mochten daarna niet meer
veranderd worden. De OAT was ingericht op sectie
en kadastraal perceelnummer. Via de OAT kon dus
per perceel worden opgezocht wie de eigenaar was en
hoe het perceel werd gebruikt. Maar voor het innen
van de belastingen, was het natuurlijk nuttig om per
eigenaar te kunnen zien welke bezittingen hij precies
had binnen de gemeente. Deze informatie was te
vinden in een kadastrale legger die, heel verwarrend,
ook wel perceelsgewijze legger wordt genoemd. In de
kadastrale legger werd voor elke eigenaar een artikel
ingericht.
Dat is een eigen bladzijde met een uniek nummer,
waarin per sectie werd aangegeven welke percelen
op naam van de betreffende persoon stonden. Een
niet meer geldige vermelding werd doorgestreept en
nieuwe vermeldingen werden onder de bestaande
opsomming op een nieuwe regel ingeschreven. In
aparte kolommen werd verwezen naar de OAT en in
geval van een verandering, bijvoorbeeld een koop of
verkoop, was te zien van welk ander artikel nummer
(de vorige eigenaar) het perceel afkomstig was of
naar welk nummer het heen was gegaan.
Oorspronkelijk was de kadastrale legger op alfabe
tische volgorde opgesteld, maar dat was in de jaren
daarna niet meer vol te houden. Voorin de leggers
werden daarom alfabetische indexen op naam
aangelegd.
Van de OAT's, de oorspronkelijke minuutplans en de
leggers werden twee exemplaren gemaakt, één voor
het kantoor van de provinciale bewaring en één voor
het kantoor van de bijzondere bewaring. Bovendien
werden er kopieën ter beschikking gesteld aan de
gemeentebesturen.7
Het oudste kadaster is tot stand gekomen in een tijd
dat het landschap nog niet aan voortdurende veran
dering onderhevig was. Vóór 1832 lagen de meeste
steden besloten binnen hun grachten en beperkte
het land erbuiten zich tot wat in de middeleeuwen
en de zeventiende eeuw was ontgonnen. De opname
van 1832 omvat gegevens over 3 miljoen percelen
en geeft daarom een goed beeld van Nederland vóór
de grootschalige ingrepen in het landschap. Hij
vormt met zijn registergegevens tevens een geschikt
vertrekpunt voor speurtochten terug in de tijd en
naar het heden. De originele minuutplans en OAT's
van een kadastrale gemeente zijn te raadplegen via
de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (RCE).
Metriek stelsel
In de Napoleontische tijd vond de overgang plaats
van oude naar nieuwe maten voor lengten (meter),
gewichten (kilogram) en volumes (liter). Neder
land was het eerste land dat de meter definitief
invoerde. In 1816 vaardigde Koning Willem I een
wet uit, waarmee in Nederland het Metriek Stelsel
werd ingevoerd. Vanaf 1820 moest iedereen met
de nieuwe maten rekenen. Dat betekende dat men
van meten in bunders, roedes en ellen overging op
hectares, ares en centiares. In het nieuwe kadaster
werd het metrieke stelsel gelijk ingevoerd, hoewel
in de voorgedrukte OAT de afkortingen b., r. en
e. nog werden gebruikt. De bunder werd gelijk aan
10.000 vierkante meter ofwel een hectare, een vier
kante roede werd 10 x 10 100 m2 ofwel een are
Scyedam jaargang 46 nr. 3
79