toen het nog niet elektrisch ging, het begrafeniskleed
naar het bejaardenhuis of ziekenhuis brengen (dat
moest dan neergelegd worden in het lijkenkamertje
waar op een marmerenplaat de overledene lag, een
beetje eng), kraagjes van stola's aftornen en na het
wassen weer opnaaien en, heel naar, met z'n tweeën
een zware baar op zwenkwieltjes van de ene kerk
naar de andere kerk brengen dwars door de stad. Je
liep voor paal! Ook moeder werd geacht na de maan
delijkse mis in de kapel te zorgen voor het ontbijt van
de priester en na een begrafenis kwamen zij koffie
drinken, en dit naast haar drukke huishouden. Niet
te vergeten de schoonmaakbeurten van de kapel
en sacristie. Het was een beetje een gezinsbedrijf.
Daarbij was het kerkhof als werkgever - voorzichtig
gezegd - onder de maat.
In de hongerwinter is vader - ook voor het zuster
klooster - op voedseltocht gegaan in Noord-Holland.
Hij is daar ernstig ziek geworden en pas na ruim drie
maanden kwam hij verzwakt thuis. Maar het kerkhof
moest door. Broer Wim - tewerkgesteld in Duits
land, hij was na verlof niet terug gegaan - zat onder
gedoken in het Westland. Hij is toen als 20-jarige
toch thuis gekomen om het kerkhof draaiende te
houden samen met broertje Jan van 13. Veel doden
en met een lege maag putten graven. Een gelukje: in
zo'n gegraven put was een konijntje terecht gekomen
en die hebben we met elf man opgegeten. Dat was
meer dan een traktatie en de botjes werden twee keer
afgekloven!
In juni 1944 werd een Engels vliegtuig neerge
schoten. Voor de crash werd de lading pamfletten
Vliegende Hollanders overboord gegooid, heel het
kerkhof lag ermee bezaaid. Ze werden door soldaten
direct verzameld en afgevoerd. Op 4 mei 1945 ging
het gerucht rond dat de oorlog voorbij was. Wim was
door het dolle heen, rende de kapel in en luidde de
klok. Wat klonk dat mooi.
Het verdriet ontbrak
Wat is nu het bijzondere van het wonen op een
kerkhof? Normaal kom je als kind met de dood
in aanraking bij een sterfgeval in de naaste omge
ving. Maar wij werden bij wijze van spreken vanaf
ons eerste bewustzijn met alles wat met de dood
te maken had geconfronteerd. Alleen het verdriet,
wat daar normaal bij hoort, ontbrak. De begrafenis
stoeten, als misdienaar met het kruis voorop lopen,
de woonomgeving vol met grafmonumenten, het
luiden van de klok, het schuren van zerken, de dode
kindjes die vader ging ophalen, de kerkhofbezoekers
die je langs zag komen, de priesters en bedienaars
die over de vloer kwamen, de verhalen thuis, de
narigheid met het bestuur, het opgraven van lijken,
alles ademde 'kerkhof'. Kortom: van jongs af aan de
achterkant meemaken van wat de eeuwige grafrust
wordt genoemd: dat alles heeft invloed op je denken,
je vorming, op wie je bent.
Minderwaardig
Ter gelegenheid van een familiereünie in 2001
hebben de kinderen ieder hun herinneringen van het
wonen op het kerkhof opgeschreven. Een passage
die broer Bert schreef: "Wat was nou exclusief aan
dat wonen op een kerkhof Dikwijls vond ik dat
toen helemaal niet leuk. Je werd uitgescholden voor
'doodgraver' of 'graflijer', kortom je voelde je dan
minderwaardig aan kinderen die in de stad woonden.
Die hadden een huis met echte slaapkamers en een
mooie moderne voordeur van gevernist blank hout
en die hoefden niet op zo'n kale zolder te slapen."
"Maar het tegenovergestelde was ook waar. Aan
vriendjes geen gebrek, iedereen vond het een gunst op
het kerkhof te mogen spelen. Vader maakte wel een
selectie: die wel en die niet. De achtergrond van die
keuzes bleef onduidelijk. Eigenlijk was het bijzonder
daar te wonen: een uniek speelterrein, bomen om
in te klimmen, beukennootjes en kastanjes zoeken,
perenbomen, hoog gras, een spannende sloot rondom
met stekeltjes en salamanders. Bovendien gebeurde
er van alles: veel (rare) bezoekers, bijzondere begrafe
nissen met koetsen en indrukwekkende paarden en
het opgraven van lijken."
Scyedam jaargang 46 nr. 4
135