Het zwart, berookt Schiedam door Dr. P. C. Visser 42 Nadat ik gedurende verscheidene jaren niets uit Schiedam vernomen had, kreeg ik twee brieven vlak na elkaar. De eerste hield in een verzoek om een korte bijdrage te leveren voor het Ge denkboek, dat vermoedelijk zal ver schijnen ter gelegenheid van het 80- jarig bestaan van de H.B.S. en de tweede hield in een zelfde verzoek voor het nieuwe tijdschrift „De Schiedamse Gemeenschap". Voor het Gedenkboek schreef ik over herinneringen uit het verleden in het algemeen en uit mijn schooltijd in het bijzonder en ik dacht, dat daarmede dit onderwerp was uit geput. Maar toen ik op het omslag van genoemd tijdschrift die voortref felijke afbeelding zag van de oude mo len „De Walvisch", was het of plotse ling zich weer een nieuwe stroom van herinneringen baan brak. En toen rea liseerde ik tot mijn verbazing, dat ik nog heb geleefd in de tijd, dat er geen waterleiding bestond, zodat ik mijn handen moest wassen onder een mieze rig straaltje van een porseleinen fon teintje; dat de Gastentoonstelling in de „Officicrcn-Vereeniging" werd gehou den, waar men het wonder van het gloeikousje demonstreerde; dat Broers- veld, Kerk- en Kreupclstraat nog niet waren gedempt; dat de paardentram haar eerste ritten deed en heel Schie dam uitliep om dat sensationele schouw spel te zien; dat de torenwachter 's nachts ieder uur op zijn hoorn blies; dat de tamboers en hoornblazcis van de schutterij hun onheilspellend alarm sloegen en bliezen als er brand was uitgebroken; dat mijn Vader in de St. Joris-Doele de eerste voorwerpen ver zamelde en catalogiseerde, waarmede de grondslag werd gelegd voor het Gemeente-Museum; dat „Schiedam Vooruit" werd opgericht, misschien als onbewuste voorloper van de „Schie damse Gemeenschap"; dat op de Sin gels van de stad nog vele hoge, wieken- zwaaiende windmolens stonden als symbolen van kracht en energie. Eerst later, eigenlijk pas toen ik mijn geboorteplaats had verlaten, heb ik de schoonheid leren zien van oud- Schiedam, vande schilderachtige grach ten, van de deftige behuizingen, van de molens, die men de een na de ander afbrak, zodat er nu maar enkele van over zijn, terwijl van andere alleen geamputeerde stompen bleven staan, die het stadsbeeld grondig ontsierden. Maar de Overheid had geen macht om het stedenschoon onder Maar bescher ming te nemen, terwijl er ook nog geen Vereniging „De Hollandse Molen" bestond. Ik geloof, dat het niet de bedoeling- is geweest van de heer Roclants, toen hij mij vroeg om een stukje te schrij ven, dat dit louter herinneringen zou bevatten. En toch kan dat moeilijk anders. Ik heb immets Schiedam meer dan 40 jaren geleden voor goed ver laten. Als ik denk aan Schiedam, dan denk ik aan het verleden! En dat is nu juist wat niet moet gebeuren. Her inneringen behoren thuis in de folian ten van het Gemeente-Archief. Niet achterwaarts, maar voorwaarts dient de blik gewend. Men moet niet verder leven in het sprookje van de „goede, oude tijd". In „De Schiedamse Gemeenschap" zag ik een aardige overzichtsfoto, ge nomen van de Sint Janstoren af waarop met vaste hand een stadsdoorbraak is uitgelijnd, die van durf en inzicht ge tuigt. Maar in menig opzicht zal ook een geestelijke doorbraak nodig zijn, want de tijden zijn voorbij, dat men voort kan bouwen op waardeloos ge worden tradities uit het verleden. Nieu we denkbeelden hebben baan gebroken in een nieuwe wereld, de omstandig heden waaronder wij leven hebben zich grondig gewijzigd en doelbewust stre ven wij niet naar een Utopia, maar naar een zeer reide toekomst van sociale gerechtigheid en maatschappelijke wel vaart. De thans opkomende jonge genera- tiè uit de" verschillende lagen onzer gemeenschap zal eensgezind en met volledig begrip van de hoge eisen, welke op sociaal en economisch gebied aan de samenleving worden gesteld, heel hard moeten werken, opdat Schie dam zijn, door eigen energie veroverde plaats in Nederland kan blijven be houden. Dat is het wat ik de stad toewens waar ik geboren ben, de stad voor welke ik een warm plekje heb behou den in mijn hart; een plekje, dat war mer en groter is geworden sinds ik des tijds na mijn tweede Karakorum-Ex- pcditic in 1926 uit handen van de Bur gemeester de Gouden Medaille van de Gemeente Schiedam ontving. Ik ben niet de eerste, die vertrouwen toont in Schiedams toekomst. In een oude „Bloemlezing" vond ik een aar dig gedicht van een zekere Ds. Perk, dat ongeveer 80 a 90 jaar geleden ge schreven moet zijn. Deze „Bloemle zing" bevindt zich in mijn Bibliotheek in Nederland. Ik waag het dus om uit mijn hoofd zij het wellicht met enige fouten een gedeelte te citeren: Er ligt aan Scbie- en Maasstroom Hen allerliefste stad Van menig wakkere veeman De wieg en bakermat, Die in de Lands historie Hen schoone plaats bekwam. Die stad, gif %u/t haar kennen: Het is het ^wart, berookt Schiedam. Daar komen Friescbe koggen En Noorsche tjalken aan, Dan klept het dragers klokje En lost men het kostbaar graan. Wat ginds de zeis der maaiers Plet levenslicht benam, Krijgt weder geest en krachten. Herleeft in het %warl Schiedam. Over moutvloer en door molen, Door ketel, kuip en bak Herademt het kiempje weder Verstikt door kof of smak. Maar ach die geest van bet koren Maakt menig bits en gram En het heet dan: „Houdt je roer recht, Je dronk te vee! Schiedam." De maagden ijn er vrolijk En %eker niet koket. Zij kleden zjd> niet ZP'er'&, Maar nochtans keurig net. O, wie mijn raad kwam vragen, Als bij een meisje nam. Ik zou km zeker ZeA&n: „Mijn vriend ga naar Schiedam!" VISSER. Moskou, 4 April 1949.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1949 | | pagina 10