^Jóolemen\
Centrale documentatie op het archief
AP
Want niemand otnpr letjt voor eyckglvt(Kom. 14 7a.)
HET is altijd gevaarlijk een Bijbel
tekst uit z'n verband te halen: ik
ben me daarvan ten volle be
wust. Nochtans doe ik bet ditmaal met
vrijmoedigheid. In de eerste plaats om
dat dit tekstgedeelte een antwoord geeft
op de vragend gestelde aanhef van dit
artikel en ten tweede, omdat het ge
hele 14e hoofdstuk van Paulus' brief
aan de Romeinen maant tot die ver
draagzaamheid, welke onontbeerlijk
is in een levende gemeenschap. Wan
neer we spreken over „isolement in
een levende gemeenschap" is dit feite
lijk een „contradictio in terminis".
Immers: een levende gemeenschap ver
draagt geen isolement. De gemecn-
schapsgedachtc is tegenwoordig aan
de orde van de dag. Hoe komt dit? Is
het, omdat allerwegen gebouwd wordt
aan een gemeenschap? Neen, want
die gemeenschap IS er reeds, de maat
Hoe heilzaam kan het werken de
meningen van anderen te horen dan
uitsluitend uit onze eigen vertrouwde
kring en hoe nuttig om gedachten uit
te wisselen! Dit schept een waarde
volle bron, waaruit we vrijelijk kun
nen putten tot verbreding van onze
eigen gezichtskring en gedachten-
wereld en tot meerder begrip voor de
levenshouding van anderen. Het is
zo gemakkelijk te oordelen over
anderen en onszelf op een voetstuk
te plaatsen. Paulus zegt in dezelfde
Romeinenbrief: „Laten we dan niet
langer elkander oordelen, maar komt
liever tot dit oordcel: Uw broeder geen
aanstoot of ergernis te geven". Mocht
hieruit een zekere mate van passiviteit
blijken, deze vermaning vormt noch
tans het uitgangspunt voor een actieve
levenshouding, zoals God die van
ons eist. Het is nodig, dat wij ons ge-
kunnen onze godsdienstige overtui
ging uitdragen, een kerkelijk dogma
aanhangen. Maar daarnaast dienen wij
te beseffen, dat wij ook deel uitmaken
van een grotere gemeenschap, welke
eveneens onze persoonlijkheid en
dienstbaarheid vraagt. In dit besfc
schappij der mensen, en het is slechts loof in alle oprechtheid belijden; wij
noodzakelijk deze tot een levend be
grip te maken. Het kan nu eenmaal
niet, dat in een gemeenschap scheids
muren bestaan of worden opgetrok
ken, welke een isolement kunnen
vormen en maar al te vaak kunnen
uitgroeien tot een ongewenste machts
vorming met alle daaraan verbonden
gevaren. In onze „wereldgemeen
schap" zijn in dit opzicht talrijke,
weinig bemoedigende voorbeelden aan
te wijzen, doch ook in een kleiner
verband doen zich deze verschijnselen
voor. Een reële gemeenschap is niet
gebonden aan godsdienstige of partij
politieke grenzen, zelfs niet aan lands
grenzen. Dit wil natuurlijk geenszins
zeggen, dat in zulk een gemeenschap
geen plaats zou zijn voor een princi
piële levenshouding, voor persoon
lijke opvattingen en overtuiging. In
tegendeel: zij kunnen inhoud geven
aan de gemccnschapsgedachte zolang
zij niet leiden tot groepsvorming, tot
een isolement, waardoor men zichzelf
buiten de gemeenschap plaatsen kan
of wel die gemeenschap zelve tot een
dood begrip maakt. Het is nodig,
dat wij ontdekken op hocvele ter
reinen des levens gemeenschappelijke
trefpunten te vinden zijn. En daar
naast: op welke wijze wij deze kunnen
coördineren en waardevol maken voor
het grotere verband dier gemeenschap.
kunnen wij, als Christenen, de ge-
meenschapsgedachtc uitdragen niet al
leen, maar er mede toe bijdragen,
dat zij tot een levend begrip wordt.
Een onderdeel van die grotere ge
meenschap is de Schicdamsc gemeen
schap. Zij kan en mag geen gemeen
schapje op zichzelf zijn. Maar zij heeft
wél een eigen taak in dit grote geheel,
zoals ook elk land, elke stad, elke
bevolkingsgroep, ja, ieder van ons
een taak in DE gemeenschap heeft.
Dit houdt ook in, dat de S.G. niet
een onderonsje kan zijn van enkelen,
zelfs niet van een meer uitgebreide
Bestuursraad, maar dat zij vooral
gedragen moet worden door de ganse
burgerij. In die gemeenschap moet
plaats zijn voor het beleven en uit
dragen van een persoonlijke over
tuiging en voor het uiten van op
bouwende critiek, waardoor kleur en
leven aan de gemccnschapsgedachte
wordt gegeven. Dan alleen ontstaat
een hecht fundament, waarop de ge
meenschap rust. Zó alleen kan de ge
meenschapsgedachte gedijen en ideeën
en plannen voortbrengen, waarmede
de ganse gemeenschap is gediend.
Het aanvaarden van de gemccn
schapsgedachte sluit NIET de per
soonlijkheid uit. Integendeel. Het
brengt ons alleen maar tot de erkenning
hoe nutteloos het is zich te verliezen
in kleinigheden.
De gemeenschapsgedachte wijst ons
bovenal op onze dienende taak
„want niemand onzer leeft voor zich-
zelve". F. A. DE WOLFF.
VELE malen is het mij, sinds ik in
1938 als archivaris der gemeente
in functie trad, overkomen, dat
bezoekers van het archief mij vroegen
naar een foto of afbeelding van een be
paald gedeelte van onze stad of infor
meerden naar het bestaan van litteratuur
over een onderdeel van de stadsgeschie
denis. Soms kon ik dan de helpende hand
bieden en de vrager voorleggen wat
hij vroeg, maar groter was het aantal
malen, dat ik moest teleurstellen.
De oorzaken daarvan zijn tweeërlei:
mijn voorgangers hebben nooit de
nodige aandacht besteed aan dit onderr-
deel van hun werkwat hun slechts
ten dele mag worden euvel geduid,
daar het vervullen van de functie van
gemeente-archivaris hun slechts enkele
uren daadwerkelijke dienst voorschreef
en aan de andere kant was tot voor
enkele jaren op de gemeentebegroting
slechts een post van f 50 uitgetrok
ken voor bureaubehoeften, bindwerk
en aanvulling van bibliotheek en prent
verzameling. Wel is de toestand nu
in zoverre verbeterd, dat telken jare
voor f50,boeken kunnen worden
aangeschaft (voor de algemene hulp-
bibliotheek en voor de bibliotheek,
waarin alles bewaard wordt, wat ge
drukt of gestencild is en betrekking
heeft op onze stad) en een gelijk bedrag
is uitgetrokken voor de topografische
atlas (prenten, foto's, tekeningen,
prentbriefkaarten, enz.), maar de lezer
zal begrijpen, dat men hiervan de
verzamelingen niet voldoende kan
uitbreiden en op het peil houden,
waarop zij zich in andere gemeente
archieven bevinden. Persoonlijk ken
ik de meeste grotere archieven van
96