het winter worrit op haar trappen en langs haar eer biedwaardige flanken krijgertje en rovertje en buut en sprongen er haasjc-over. Dan werd de serene stilte, die 's avonds in dat stadskwartier placht te heersen, een tijdlang ver scheurd door opgewonden jongens- kreten en het schoengcklcppcr van vlugge jongensvoeten. Het was ook onze Beurs, als de brandweer haar materieel er op beproefde en de brede waterstralen Neptunus en Mer- curius in het tvmpanon een fris bad bezorgdenen ook ons. Want daarom was het natuurlijk te doen. We joelden wel zo lang rondom de spuitgasten, totdat ze plots met een snelle zwenking van hun hand de straal op de uit elkaar stuivende jongensgrocp richtten. Voor deze sensatie trotseerden we graag het standje als we met een nat pak thuis kwamen. De beurs ik moet er niet aan denken, dat wat eens als het levend hart van Schiedam kon gelden, thans niet veel meer is dan de stomme getuigenis van een zo al niet glorieus dan toch zeer merkwaardig en karak teristiek verleden. In dat verleden had het gebouw ook nog andere bestemmingen. Het herbergde in een overigens tamelijk onogelijk achter- lokaaltje het telegraaf- en telefoon kantoor en in zijn bovenzalen de muziekschool van de Maatschappij voor Toonkunst en een school voor huisvlijt onder leiding van een meneer Scheffers, als ik me niet vergis. Voor de lagere klassen van de muziekschool gebeurde het onderricht groepsgewijs. Er stonden zes ouderwetse platte piano's, drie in een aaneenge sloten rij aan de ene kant, drie aan de overkant tegen elkaar. De organist van de Grote Kerk en tevens beiaardier Piet Textor leerde er ons de beginselen van het klavierspel. Hij was met de schilder Piet Mak in die dagen de enige figuur, die je zijn artistiek beroep kon aanzien. Louis Schnitzler, die als accompagnateur een grote naam heeft gehad, leidde er de hogere klassen, waarvoor ook een vleugel einddoel van onze muzikale dro men beschikbaar was. Niet naar het uiterlijk maar wel in zijn begaafd heid was hij waarlijk een artist. In een ander lokaaltje gaf meneer Beun- derman en later meneer Smalbroek vioolles en in nog een ander kwinke leerde Zaterdagsmiddags een kinder zangklasje. Ik heb daar geen persoon lijke herinneringen aan. Ik weet alleen, dat ik niet altijd tot mijn vreugde de ongelooflijk stoffige trappen beklom, die me naar de pianoklas brachten. Als ik al muzikale aanleg bezeten heb, dan maakten mijn van nature zo stijve vingers het mij toch onmogelijk om aan het klavier een enigszins behoor lijke prestatie te leveren. Maar zolang we met ons zessen dezelfde gamma, dezelfde etude van Czerny of het zelfde muziekstukje van Hcinrich Lichner speelden, wist ik mijn pianis tische tekorten vrij aardig te camou fleren, als tenminste Louis Schnitzler uit mijn buurt bleef. Je leerde er ook de eerste beginselen der courtoisie. Want er waren ook meisjes in de klas en de knapen van meneer Scheffers bestonden het af en toe de hoffelijkheid uit het oog te verliezen, als zij deze jongedametjes op de trap tegen kwamen. Deze snoodheid wekte onze eerste ridderlijke gevoelens en dus begeleidden wij haar tot elk gevaar geweken was, een ridderlijk heid, die groeide naarmate wij verder in Czerny vorderden en in plaats van Lichner, Clementi en Kuhlau gingen spelen, wij dus ouder werden en gevoeliger voor vrouwelijke charme. Dit alles is meer dan een halve eeuw geleden en voor goed voorbij., behalve dan misschien de liefdes perikelen van de vijftien-jarige Schie dammers, die na afloop van de muziekles hun vrouwelijke mede leerlingen naar huis brengen. A. JURRIAAN ZOETMl LDER SCHIEDAM in de winter. Dat is in grote trekken zo onge veer hetzelfde als iedere andere stad gedurende de donkere maanden van het jaar. Omdat dit het verhaal is van sneeuwbuien en vinnige Oostenwind; van sneeuwballen gooien en baantje glijden; van wollen wanten en winter jassen; van spcculaaslucht, erwten soep met kluif en polkabrokkcn Maar ook is dit het trieste relaas van mieser-regen en hagelbuien; van glimmend-nattc straten en gorgelen de goten; van koude rillingen en natte neuzen; van dampo, Aflukin en warme kruiken Schiedam in de winter.... Dat is geen opgewekt en geen droef verhaal. Omdat het handelt over maanden, die zoals ieder jaargetij hun speciale voor- en nadelen hebben. Daarom is een mens, die bij het woord „winter" slechts denkt aan regen, kou en ellende, alleen maar een dwaas. Zij het een wat zwart- kijkendcr dwaas, dan het mensenkind dat bij „winter" zich louter voor stellingen maakt van ijs en zonnig windstil weer; van schaatsen op een spiegelgladde Poldervaart en lopen door berijpte lanen. Koning Winter Hij is even grillig als de herfst en soms het voorjaar; hij kan even bars en even kwakkelig zijn als vroe ger. En toch, wanneer wij Schie dammers met grijze baarden en kra kende stemmen over die winters-van- vroeger horen vertellen, stijgt er een soort van ontzag in ons op. Maken we ons voorstellingen van bevroren kachels en meters-dikke ijskorsten; van ijsbergen in de Maas en vastge vroren schepen. En vinden we, wan neer we durven vergelijken met onze winters, dat die maar miserabel dun netjes zijn. Dan lijkt het, alsof de „werkelijke Oostenwinden" ons land de laatste vijftig jaar zo'n beetje links laten liggen. Totdat wc in de krant lezen, dat de winter van dit of het vorige jaar alle vroegere winters zelfs de allcrbarstc verslagen heeft en we ineens weer met onze beide voeten op de grond terug zijn. Ver getende echter, dat we dan weer de mensen- en de wintcrs-van-vrocger tekort doen. WantDe tien graden vorst- van-nu zijn beslist niet hetzelfde als de tien graden vorst van vroeger en evenmin is dat het geval wanneer er een pak sneeuw van een halve meter dik uit de hemel komt zetten. Tenminste, indien men wil afgaan op het enige wat eigenlijk voor ons, gewone Schiedammers, telt: De invloed die wij er van aan den lijve ondergaan. Vrofgtr. Denkt u eens terug aan vroeger: Aan de werkende mens, die maar al te vaak met blote handen en in onvoldoende kleren van het duister 144

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1949 | | pagina 8