^iOy ólaan een brug
van ZWAKT SCHIEDAM naar....
„KLANK SCHIEDAM" van morgen
28
DE gemiddelde Schiedamse arbei
der. Hij is de man met bet zwarte
gezicht, de werker van de werven
en de arbeider uit de fabrieken. De
mens kortom, wiens handen het vuile
en zware werk moeten opknappen.
Hij vindt dat ook niet erg, die ge
middelde Schiedamse arbeider. Want
hij weet, dat ook het zware en vuile
werk verricht moet worden. Hij weet
zelfs meer: dat dit in het grote geheel
gezien belangrijker is voor de gemeen
schap dan hij zelf vroeger ooit ver
moed beeft en dat er in ieder geval
véél meer van afhangt, dan de man met
de nette boord dikwijls wel voor
mogelijk houdt.
Sinds enkele jaren is de man in
bet werkpak daarom niet meer ja
loers op de man met de nette boord.
Ja, hij zou zelfs niet eens zo graag
zijn „vuile" werk willen ruilen voor
het „schone" van het gros der boord
jesdragers. Omdat dit laatste hem
toch niet bekoren zou. En daarom
is de man met het zwarte gezicht
terecht een beetje trots op zichzelf
geworden. Temeer, omdat hij na
zijn werk net zo schoon kan zijn,
met net zoveel zwier zijn hoed kan
dragen en met evenveel smaak zijn
sigaar kan roken als ieder ander.
Wat dat betreft is er wel iets ver
anderd bij vroeger. Zowel wat dat
boordje als wat de man betreft.
Want vroeger...., een jaar of
vijftig terug, lagen de zaken zo héél
anders. Toen voelde de arbeider
zich nog lang niet een mens, die zijn
krachten in dienst stelde van de ge
meenschap en van het land. Neen,
toen werkte de man met de werk
handen eigenlijk alleen maar om in
leven te blijven. Was bij in de aller
eerste plaats loonslaaf. Een, die de
hemel voor zover hij daar ten
minste in geloven kon dankte,
wanneer hij het eten voor zichzelf
en zijn meest nogal uitgebreide kroost
ter tafel kon brengen en hij verder
tijd genoeg kreeg om te slapen en
een paar keer per week een borrel
langs zijn verhemelte te laten glijden.
Verder gingen zijn eisen nauwelijks.
Hij had zijn werkgoed en zijn Zon
dags pakje en hij woonde in een huis
van een daalder of twee gulden.
Had iemand destijds tegen deze
getrapte mens gezegd, dat zijn kroost
eens in schone en gezonde huizen zou
kunnen wonen met electrisch licht,
een douche, warm en koud water,
een radio en misschien zelfs centrale
verwarming, hij zou een veelbe
tekenend gebaar naar zijn voorhoofd
gemaakt hebben.
En wanneer gij lang aangehouden
zoudt hebben met dit te beweren,
zou hij de doffe ogen naar u opge
slagen hebben en met vermoeide
stem gezegd hebben: „O ja....,
komt u dan eens mee
Hij zou u de lekkende zolders
hebben laten zien en de donkere ka
mertjes met de bedsteden, die nog
stonken naar de etenslucht van gis
teren en de bedlucht van de afgelopen
nacht en waarin de kinderen zon
der dat zij het wisten beslopen
werden door de tuberculose
U zou het niet lang uitgehouden
hebben in die woninkjes. Uw weer
zin zou te groot geworden zijn.
Maar desondanks zou u volgehouden
hebben, dat binnen vijftig jaar defi
nitief met deze krotten afgerekend
zou zijn en er inplaats daarvan schone
en ruime arbeiderswijken zouden ver-
Vervolg op pag. 30)