zDruk uit ket cde „biónió" maar goed ió 31 Als men met een man als de Vlaardingse wethouder T. de Bruin over Schiedam gaat praten, hoeft men niet bang te zijn, dat hij de zaak alleen maar van de Vlaardingse kant zal bekijken. Daarvoor is zijn blik te ruim en zijn objectiviteit te sterk. Neen, de Bruin ziet de zaken in groter verband. Omdat hij weet, dat noch Vlaardingen, noch Schiedam eilandjes zijn, die in afzondering liggen, maar dat ze afhan kelijk zijn. Dat ze mee moeten doen aan de grote veranderingen, die op het ogenblik bezig zijn zich in ons land en in nog sterkere mate langs de Beneden-Maas te voltrekken. ...aB een paa. „Schiedam moet daaraan meedoen", is zijn oordeel. „En zo volledig als het de stad maar mogelijk is. Dan blijft zij „in the running" en kan haar levendigheid en activiteit toenemen. Dat de industriële ontwikkeling langs de Beneden-Maas een steeds grotere vlucht neemt, staat als een paal boven water. Dit is zelfs al vastgesteld door een officieel instituut op dit gebied. Rotterdam breidt zich dan ook steeds meer naar het Westen uit. Denk maar even aan het Botlekplan. Vooral een stad als Schiedam zal met deze druk uit het Oosten geducht rekening moeten houden. Meer zelfs. Het zal moeten trachten mee te kunnen komen in het Rotterdamse tempo. Want laat ons één ding vaststellen: Rotterdam heeft de leiding en zal die steeds verder laten uitstrekken „Dus dat betekent, dat Schiedam binnen een stuk of wat jaren geannexeerd zal zijn!", antwoordden wij met een zekere gelatenheid. „Neen, toch niet. Tenminste...., het hóeft niet. Immers, om een stad als Schiedam te kunnen annexeren zou Rotterdam een aanleiding en een motief moeten hebben. En wanneer Schiedam nu het Rotterdamse industrialisatie-tempo kan volgen of mogelijk zelfs overtreffen, kan Rotterdam geen behoefte hebben aan annexatie en valt deze dreiging dus automatisch weg. „Maar de algemene tendenz van de centralisatie dan?" vroegen we benieuwd, „die speelt toch ook een grote rol en ten opzichte daarvan staat Schiedam toch wél machteloos „Waarschijnlijk. Doch vergeet aan de andere kant niet, dat men juist wil voorkomen al te grote steden te maken. Men heeft met de afschrikwekkende voorbeelden van Londen en New York voor ogen daar een heilige angst voor en zal dus alles doen, teneinde kleinere stadsgemeenschappen tot stand te brengen. Wijken bijvoorbeeld. Het ligt dus voor de hand, dat men er zeker niet op uit is, bestaande kleine stadsgemeenschappen te liquideren. Daarbij komt nog, dat het in het algemeen de woongemeenten zijn, die ge annexeerd worden. Dat is ook logisch. Deze gemeenten Hillegersberg, Rijs wijk, Voorburg enz. drijven in wezen op de grote stad waar zij bij liggen. Zij vervullen eigenlijk geen andere functie, dan woongebied te zijn van deze grote stad. Met Schiedam is dat beslist niet het geval. Het leidt een volkomen zelfstandig bestaan en zelf^ is het zo, dat er meer Rotterdammers in Schiedam, dan Schie dammers in Rotterdam werken! Bovendien kan het nog ongestoord uitgroeien tot een stad van honderdduizend inwoners. Te begrijpen is het dan dat men sportvelden en recreatie-gelegenheden moet scheppen. Te begrijpen is het óók, dat dit voor Schiedam heel wat hoofdbrekens met zich mee zal brengen. Want bij het beantwoorden van de vraag, of men zijn kostbare grond zal gebruiken voor recreatie- dan wel voor industrie-terrein, zal men in heel wat gevallen moeten kiezen of delen. Ik kan hier met één voorbeeld volstaan: Het is een zo goed als uitgemaakte zaak, dat het Sterrebos gebruikt moet worden voor industrie-terreinen. Voor uitbreiding van de Werf Wilton-Fijenoord bij voorbeeld. Maar aan de andere kant is dit Schiedams enige en schoonste „Venster op de Maas". En wanneer dit venster dichtgespijkerd zou worden met loodsen en werven, zouden stad en bevolking een onherstelbaar verlies lijden. Waaruit", besluit wethouder De Bruin met een ironische glimlach, „moge blijken dat de stadsbe stuurders het in deze tijd niet bepaald gemakkelijk hebben. En zeker niet zo gemakkelijk als de man in de straat wel eens meent. boven waler „De man in de straat". Wie is hij en wat weet hij eigenlijk van al deze problemen af En waarom zou hij, die toch al zorgen genoeg pleegt te hebben, zich in deze dingen verdiepen Ofdoet hij dit toch? Wij wisten het niet en daarom leek het ons maar het beste, eens met zo'n doodgewone gemiddelde Schiedammer een babbeltje te beginnen. „De man in de straat"We hebben het maar zo letterlijk mogelijk opgevat en ons gewend tot een straatfotograaf. Hij stond, op het Koemarktplein en had toch niets te doen. Een praatje van een tien minuten kon hem dus moeilijk schaden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1950 | | pagina 31