in ongunstig klimaat. ZONDER OPDRACHTEN GEEN ZELFRESPECT. ZONDER ZELFRESPECT GEEN PERSOONLIJKHEID. Wat er tussen haar laatste tentoonstelling in het Stedelijk Museum en de huidige is gebeurd, is voor de buitenstaan der, die niets van S. '45 weet, bij een oppervlakkige verge lijking van de exposities te constateren: het drieste experi ment, de traditieloze progressiviteit, is verdwenen. En hiermee niet alleen het werk van de talentloze imitatoren, maar ook het zoekende wrochten van schilders, die ons iets te zeggen hadden. Wie aan vroegere tentoonstellingen denkt, herinnert zich zeker het werk van de Smit, die op de eerste tentoonstelling een kopje „Puberteit" had, dat zich vastbeet in onze herinnering door de soberheid en zeggingskracht. Stuijvenberg's vastgelopen schilderij-bon ken hadden toch altijd nog het beeldhouwwerk ernaast, dat getuigde van een oorspronkelijke aanleg. Beiden zoekt men op deze tentoonstelling tevergeefs. Men mist er de spankracht, die, hoe misvormd in het verleden ook, toch in verscheidene werken aanwezig was. Schiedam moet zich dit ernstig aantrekken. Toen vijf jaar geleden een groep beeldende kunstenaars, die als beroep of als vrije tijdsbesteding de Muze dienden, zich verzamelden onder de naam S. voor Studiqf'45, meenden zij, dat er betere tijden voor hen waren aange broken. De oorlogsjaren met een niet onbeduidende hoe veelheid opdrachten lagen vlak achter hen en deze gunstige omstandigheden maakten het samengaan van zeer hetero gene elementen mogelijk. Bovendien had de groep een eigen tehuis, waar zij het werk van de leden kon exposeren zonder er de pretentie van een Museum-tentoonstelling voor op te eisen. Bekende critici hielden inleidingen over diverse aspecten van kunst en kunstbeschouwing en de saamhorigheid was even groot als het zelfvertrouwen. Men maakte, immers werk, dat verkocht werd. Toen kwam het verlies van het eigen huis aan de Velle- vest. \oor S. '45 was het een zwarte dag, maar voor Schiedam was het een ramp, ook al bleef dit verlies prac- tisch onopgemerkt. Men moet dit einde van het eigen kunstenaarscentrum niet als een louter technische aangelegenheid beschouwen. Het was een symptoom voor het einde van het optimisme over de verwachtingen van een gunstiger klimaat voor de Schiedamse kunstenaars. De stad sloot zich weer af voor het werk van zijn arties ten. Het trefpunt van kunstenaar en kunstzoeker, van ar tiest en burger was verloren. Zeker, wij hadden nog ons Museum, waar beiden elkaar ook kunnen ontmoeten, maar de sfeer is er wezenlijk anders. De kunstenaar is er gast en de beschouwer is er betalend rondkijker. Het was zo heel anders op de Yellevest, waar de bezoeker zich gast wist van een groep Schiedamse kunstenaars, die hem in eigen huis rondleidden, waarmee hij gemakkelijk kon praten en wier werken hij niet behoefde te zien over de oneindige afstand van de eerbiedwaardig heid. Voor S. '45 komt het definitieve keerpunt na deze eerste terugslag tijdens de tentoonstelling in 1948. In het Stedelijk Museum komen werken van S. '45 te hangen, waarmee de bezoeker in die omgeving geen raad weet. Bovendien is het aantal opdrachten geslonken tot een kil niets, terwijl het opgekropte kunstzinnige vuur van de bezettingsjaren zich al te kortstondig in de eerste werken heeft opgebrand. Deze tentoonstelling werd een misgreep, door critiek en publiek gelaakt. Men kon vermoeden, dat er een terugslag moest komen, maar was het nodig geweest, dat dit practisch een „knock out" werd voor de oude gedachte van S. '45? De oplossing ware geweest, dat opnieuw gezocht was naar een eigen centrumdat opnieuw gepoogd was het eeuwenlange gemis aan contact tussen eigensteedse burgerij en eigensteedse kunstenaars te leggen in eigen omgeving. In plaats daar van is er een stil schisma geweest, dat een einde maakte aan het samenwerken en het samenwonen van de extra vaganten en de rustigen. Juist in Schiedam, dat uit eigen aard de rust al te lief heeft; waar een beetje kabaal niet ongewenst zou zijn, vertrokken de gerucht-makers. In S. '45, zoals het zich in deze tentoonstelling presenteert, is niets meer te herkennen van de oude, veel grotere, groep. De „nieuwlichters" ontbreken en terwijl de ten toonstelling nu minder opzien baarde, deed zij juist naar enkele van deze onrustigen terugverlangen. Schiedam is een stad, die in het verleden van alle schoon heid in de kunsten verstoken is geweest. Wij spreken niet alleen over „Zwart Schiedam", omdat het lelijk werd door het roet van de branderijen, maar omdat het steeds geleefd heeft met zijn hele wezen in de zwartheid van het materiële, zonder enige geestelijke verheffing, hetzij in wetenschap, hetzij in kunst. Met deze erfenis van het cultuur-niets zitten wij bovendien nog in een omgeving, die slechts langzamer hand ertoe komt om daarin verbetering te brengen. Een kunstenaarsgemeenschap als S.'45 had het in actieve zin kunnen doen. Juist door de progressiviteit van de besten. Want dit is de grote paradox in deze crisis, dat wij nu nog slechts onze achterstand kunnen inhalen door vooruit te lopen. Wij staan op een keerpunt in de geschie denis, ook in onze stad. Daarin zal het goede nieuwe meer betekenis hebben dan het geïmiteerde oude. In deze zin zou de aanmoediging van enkele van de progressieve talen ten voor onze stad van betekenis hebben kunnen zijn. Zij vinden echter geen emplooi. Glazeniers als de Gebroeders Henderickx zijn vakmen sen, die in de ontwikkeling van hun kunstenaars-persoon- 129

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1950 | | pagina 9