5°
imi
■üilii.ii
Preludium
EN maar sneeuwen, sneeuwen
grote, wollige vlokken en dat
al urenlang. Een dikke sneeuw
vacht ligt op alle daken, geveltjes en
kozijnen en op de straten een mollig
tapijt van smetteloos wit.
OudejaarsavondGeen mens,
geen voetstap, geen geluid; enkel
ieder kwartier een kort, sprankelend
wijsje uit het carillon van de oude
St. Jan:
Het waren twee conincskinderen
si hadden malcander so lief.
Hoe mysterieus-vreemd en gedempt
klinkt het over de geluidloze stad
vanuit de onzichtbare toren. En
maar sneeuwen, sneeuwen
Andante. Amoroso ma non troppo
„Wat moet dat nu voor een Oude
jaarsfeest worden", zegt Jan en hij
schudt voor de zoveelste maal de
sneeuw van zijn driepuntig hoedje.
„Ik kan je haast niet meer zien",
zegt Kaat „zó dicht heb ik het nog
nooit zien sneeuwen". En Jan weer:
„En maar staan, staanen maar
wachten, wachtenen dan die
ellendige pin in je rug". „Schei uit",
antwoordt Kaat, „je zou er het spit van
krijgen. Zeg Jan, hoelang staan we
hier nu al niet op het Weeshuis?
Al meer dan honderd jaar misschien
enenneik voel me zo een,
zaam, Jan". „Gut, lieve kind, ik
zou wel naar je toe willen vliegen.
Ben ik daar nou meer dan honderd
jaar voor geworden? Al maar naar een
aardig meisje kijken, maar nooit eens
ja, hoe moet ik dat nou zeggen?"
Een zacht snikken was het enig ant
woord. „En toch" zegt Jan, „en toch
heb ik de moed nog niet opgegeven."
Marche funèbre
„Ik heb de moed wèl opgegeven",
sprak een sombere bas-stem en meteen
ging het ronde raampje tussen Jan
en Kaat open en Oudejaar stak z'n
verzuurd en van zorgen verrimpeld
gezicht naar buiten. „Mijn laatste
kwartier heeft geslagen, ik ga er
tussenuit. Maar wat staan jullie daar
toch te mopperen en te grienen?
Jullie hebben nog een heel leven voor
de boeg. Wat wil je nog meer? Ik
ben één jaar en al versleten, jullie
zijn al meer dan honderd jaar en toch
nog jong. Neen, als er iemand reden
heeft om te grienen ben ik het. Ik
wist niet dat één jaar zo vol teleur
stellingen kon zijn, zo loodzwaar van
ijzige vrede. Neen, ik kan het niet
langer dragen, ik moet wegweg
.ik. .ik..ik zeg adieu!" En
boem.... het raampje is weer dicht.
Nocturne
„Nu kan ik je helemaal niet meer
zien, Jan, door de sneeuw niet en
door de tranen". Geen antwoord.
De nacht is eindeloos en de sneeuw
breit maar verder aan het witte kleed
van de stilte
En d^ar begint het carillon zijn
laatste wijsje van het jaar uit te
strooien over de stad:
Het waren twee conincskinderen,
si hadden malcander so lief,
si conden bi malcander niet comen,
het water was veel te diep.
En dan dreunt de uurslag over de
stille, witte stadbombom
....bom.... twaalf zware slagen.
En gelijk beginnen de fabriekssirenes
te loeien en op alle schepen gillen de
stoomfluiten; vuurpijlen gieren de
lucht in, mensen schreeuwen en zingen,
een orkaan van geluid scheurt de
stilte stuk.
„Nieuwejaar", zegt Jan.... „Ge
lukkig Nieuwjaar" wenst Kaat....
En vreemd, nu is het sneeuwen ineens
opgehouden en duizenden sterren
pinkelen aan de donkere hemel. „Zó
is het mooi, hè Jan", zegt Kaat.
„Het wordt nog veel, veel mooier"