WwgTMi -T&1
FJrit de kinderen zelf over de
stenipeltoeht schreven
139
TVc*/ Q/t>
X»g» TX»nr>j3e£o«>
■wam y
irst gin ik van huis af naar het slagt
huis. Die meniheer zij goe goede morgen.
Toen kreeg ik een stempel ik vroeg of je
het ook mog bezigtegge maar het ivas
alleen woensdag en dondererdag daar
naa gin ik naar het huisje van blois op
no 7 op de dakgood stont wie kent zijn
weg daar zat ook een juffuo dei dei
stempels gaf. En toen kwam er een oli
fant met een langen snuit die blies heel
mijn opstel uit
Zo. precies zo, luidde het opstel
dat in duidelijke kinderletters op een
zeer klein blocnotevelletje geschreven
stond.
van het tweede en derde plan zonder
welke figuren de sterrenhemel van het
Nederlandse picturale uitspansel even
min volledig en interessant zou zijn
als het firmament zonder satellieten
en hemellichamen van mindere groot
te. De tentoonstelling is een waardig
uitluiden van het conservatorschap,
dat hij 25 jaar geleden aanvaardde.
De heer C. H. Schwagermann heeft
de afscheids-tractatie tot een hoogte
punt gemaakt.
Want ook al is men geen vaste be
zoeker van kunstveilingen, ook al
heeft men geen kans de huiselijkheid
in een van onze Musea te betrachten;
men heeft zeker de naam Willem van
de Velde de Jonge gehoord. Men heeft
zijn schilderijen zien gereproduceerd
op kalenders. Nu komt men oog in
oog te staan met zijn werk.
En of men nu zijn zee-gezichten
met de trotse oorlogsvloot der Zeven
Provinciën bewondert, of dat men met
Frans van Mieris wordt meegenomen
naar een galante scène, het treft u in
het gemoed, dat hier, veel meer dan
het voorgestelde op zich, het doorleven
van de grootsheid van het eenvoudige
dagelijkse gebeuren door de eeuwen
tot ons is gekomen met onverminder
de heftigheid.
Wij, twintigste eeuwers, hebben de
actualiteit ons zozeer eigen gemaakt,
dat wij niet meer tot de verwondering
in staat zijn. Daarom scheppen wij ge
noegen in de visie van hen, die wisten
te behouden wat dagelijks onopge
merkt aan ons snel en onherroepelijk
voorbijgaat. Een van de weinige ver
wijten, waarvoor wij openstaan, is
dat van de kunstenaar, die ons laat
zien: „Zo had ook jij het kunnen be
kijken en er vreugde aan kunnen
beleven."
Het is een verwijt, dat ons niet
bitter treft. Wij hebben een geldig
excuus: „Wij zijn geen kunstenaar."
Hoe vaak hebben we in de voor
zomer, als de Noord-Wester de blauwe
lucht vol persil-witte wolkjes blaast,
genoten van het spel van zon en scha
duw. Hoe hebben we het Hollandse
landschap, dat zo nauw kan zijn in
mist en damp, open zien gooien door
een verre plek zon op een weiland,
terwijl om ons heen juist het donker
van overschuivende wolken was?
Jan Hendrik Weissenbruch heeft
dit voorbijgaand moment met al zijn
gevoelens van bevrijding, openheid
en koele blijheid vastgelegd in zijn
Landschap met Standaardmolen.
Het is niet mijn bedoeling „Drie
eeuwen Nederlandse Schilderkunst" te
gaan vangen in een beschouwing, die wil
trachten ieder der schilders mach
tige sterren en satellieten recht te
doen.
Zij hebben niet geschreven; zij heb
ben niet uitgelegd. Zij hebben onder
gaan. Zij hebben geworsteld. De idee
heeft moeten vechten met de vorm en
de vorm heeft getracht de idee te
overmeesteren. Wat zij -mij vandaag
laten voelen, is vooral hun levenskunst.
Niet, omdat zij zouden hebben gebaad
in weelde, of omdat zij in staat bleken
zich alles te verschaffen, waarnaar hun
zinnen taalden. Nee, veeleer, omdat
hun kunstenaarschap de ogenschijn
lijk armzaligste en onbelangrijkste
ogenblikken heeft doorproefd en er
rijkdom in heeft gevonden. Omdat
zij het vergankelijke in het schijnbaar
eeuwige en het blijvende in het ogen
blik hebben weten te ontdekken en
behouden. Omdat zij in het kolossale
het petieterige hebben geweten en in
veronachtzaamde mensen koningen.
Wie dagelijks ieder ogenblik deze
wereld als een vreemde kan betreden
en zich kan verwonderen, hij is een
gelukkig mens in een dolle tijd. Dat
de knappe en wereldwijze moderne
mens dit vergeten heeft en zich nu
moet tevreden stellen met de verwon
dering over dingen die niet van deze
alledaagse wereld, maar van Freud's
nachtmerrie-arsenaal zijn, doet ons
des te meer herademen als wij staan
tussen de grootheid van drie voorbije
eeuwen. Want waar vorm zo een met
zielsinhoud wed, daar wordt vorm
welhaast boventijdelijk en gaat zij
de onvergankelijkheid der ziel mee
leven.
U zult het ervaren, als u in de komen
de drie weken naar het Stedelijk Mu
seum gaat.