^oen '^oodenbercj woont in een zee vol vreemde tnóóen MAAR EENMAAL VROREN ZE ALLEMAAL DOOD 174 zijn de wanden, welig tieren de groene slijmige planten op de zandbodem. Dat is altijd een teken van goede verzor ging. Met de rug van z'n hand voelt Roodenberg dat het water precies de juiste temperatuur heeft. Naar de thermometer kijkt hij niet eens meer. En dan worden wij opeens opgeschrikt door een half dozijn grote witte vis sen, in vorm lijkend op goudvissen. T roetelkinderen „Dat zijn m'n troetelkinderen," zegt de trotse kweker. „Helestomes teminki heten ze." Dat moet hij natuurlijk nog eens zeggen, voor we de spelling goed heb ben. „Kussende gurami is eenvoudiger," lacht Roodenberg. Die naam begrijpen we direct. Want de dieren hebben een geweldig grote bek, die wel van rubber lijkt. Om de zoveel tellen openen ze die „hooi schuur" en wij, die met onze neus voor het glas staan, voelen ons als Jonas, op het moment dat de walvis voor hem opdook. We horen dan verder, dat deze „kus sende gurami's" zeldzaam zijn en in heel het land vrijwel alleen door onze stadgenoot gekweekt worden. „Als je ze dus ergens anders tegen komt," meldt deze, „dan weet je waar ze het levenslicht aanschouwden." Tja, die hongerwinter „Bedrijf je dan handel, Coen „Ten dele. Kijk eens, als je dit alle- allemaal zelf wilt bekostigen, ben je zo straatarm. Ik moet mezelf dus bedruipen en doe dat door ruilen en exporteren. Uit nood eigenlijk, ivant het liefste zou ik ze allemaal headend Maar daar is het huis te klein voor. En dan krijg ik wel eens het verzoek om ergens een aquarium te laten in richten, tegen vergoeding. Op die ma- STAP bij C. Roodenberg aan de Vlaardingerdijk naar binnen en ge waant u in een andere wereld: een domein van vissen. Nee nee, Roodenberg is niet een dergenen, die uren lang aan de oevers van een volledig visloos water op „beet" kunnen zitten azen, en hij hoort al evenmin tot het ras van de verkopers van gebakken bokking-met-patat. Bij hem zijn het levende schubachligen, die u in hun ban brengen en niet meer loslaten, voor ge de deur achter u dichtgetrokken hebt. Vooral in de voorkamer is het meer dan tropisch heet. Er staan twee flink brandende petroleumkacheltjes, en de vele pijpen en leidingen verraden dat stroomverbruik, dank zij dit vertrek, een heel stuk boven normaal peil stijgt. Legio aquaria vullen de ruimte. Ze staan op tafels en op stutten, in het midden en tegen de wanden, laag en hoog. Een geweldig hoge en bizar smalle maanvis, met een lange ver takte staart, komt statig naar z'n glazen grenzen toegezwommen. Kleine belletjes borrelen uit z'n kieuwen om hoog. Verveeld opent hij de brede lippen en het lijkt alsof hij gaapt. „Is-ie niet schitterend mooi?" vraagt Roodenberg, wellicht meer tot zichzelf dan tot ons, en die woorden tekenen de hobby-liefhebber ten voeten uit. 38 jaar „Hoe lang ben je er al mee bezig, Coen?" „Acht en dertig jaar," zegt hij en er komt iets starends in z'n blik. „Maar hier aan de Vlaardingerdijk zit ik pas twintig jaar." Hij is dus zonder enige twijfel een man die een goudvis van een voorntje kan onderscheiden. Maar daar blijft z'n kennis niet bij. Met één oogopslag kan hij u vertellen of een vis ziek is of niet, of hij honger heeft, of er kleine visjes zullen komen. Met z'n scherpe ogen bespeurt hij enorme scholen jonkies, die de grootte hebben van de fractie van een speldeknop. Met een loupe zijn ze in hun bewegingen wel te volgen. „Dat worden óók maanvissen," zegt de kenner, „net zo groot als die gapen de van daarnet." En we moeten hem wel geloven. In de andere kamer, de huiskamer, staat het grootste aquarium. Schoon

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1952 | | pagina 6