de brede rivier te spiegelen in een gul
den namiddagzon. Maar hij ontdekte
rijen en rijen van ranke metalen bo
ten, zonder bramzeil of kaapstander.
Kleine rook-uitblazende bootjes kro
pen als vliegen over de watervlakte
slepertjes, zei de kuiper en boven
alles uit klonk een monotone muziek
van hamers en beitels, vijlen en zagen,
zware en piepende kranen. Dat was
dus het Schiedam van 1952. Een
dichtgegroeide stad, geklemd tussen
Rotterdam en laardingen, zonder
nochtans daarmee vergroeid te zijn,
gelijk hij duidelijk kon zien. Een
drukke stad ook, de voor een groot
deel nog smalle straten leken vol
voortkruipende auto's en driewielers,
hij snapte niet dat er niet meer onge
lukken gebeurden, al vernam hij,
dat het percentage veel te hoog lag
naar de smaak van de Schiedamse
politie.
„Waarom maken ze die straten dan
niet nog breder?", vroeg hij, maar de
kuiper legde hem uit dat elke gemeen
te in Nederland tegenwoordig veel
te krap in de duiten zit voor zulke
kostbare verbeteringen. Geen mooie
stad, vond hij, was zijn Schiedam
geworden, maar er ging toch een geest
van fel-kloppend leven van uit. Hier
werd gewerkt, dat kon hij zien, door
iedereen en op alle fronten.
Naar beneden
Lang stond hij er over na te denken,
tot hij plotseling bemerkte dat hij
alleen stohd. Moe van alle indrukken
klauterde hij de trappen weer af, met
loden benen begon hij de terugtocht
naar de Koemarkt, nu blijkbaar het
nieuwe hart van de stad met z'n
wolkenkrabber, z'n vele neon-letters,
z'n winkels, bioscoop, warenhuis en
trams, waar hij allemaal het fijne nog
niet van snapte.
Maar hij nam niet de goede weg
en zo kwam het, dat hij aan het eind
van de dag bek-af bij het gebouw
van de VVV aan de Gerrit Verboon-
straat belandde. En daar hij kon
z'n oren niet geloven ving hij het
woord „Van Riebeeck-herdenking op".
Even later zat hij tussen ons in,
amechtig uitblazend van zijn wonder
lijke tocht.
Met stijgende verbazing hebben we
naar zijn verhaal geluisterd, eerst
ongelovig, later één en al oor.
„Mogen we dat verhaal in ons
blad zetten?", vroegen we hem.
Respect
„Gewis", zei Van Riebeeck, „maar
maak het niet al te bont, ik ben maar
een ondernemende zeeman, moet je
denken. En zet er dan vooral bij,
dat ik een ongelooflijk respect héb
voor de burgerij van Schiedam, zoals
die zich de laatste driehonderd jaar
door de tijden heeft heengeworsteld.
Daar zal courage en wil voor nodig
zijn geweest en die heeft niet elk.
Als men mij wil herdenken, herdenkt
men tevens mijn stad, die mij dierbaar
was, waar ik huwde en speelde en die
ik drie eeuwen later teruggevonden
heb, anders, groter, moderner en druk
ker dan voorheen, maar bezield door
dezelfde kracht van toen, dezelfde
ondernemingsgeest, die mij een ko
lonie aan de Kaap deed stichten en
dezelfde wil om van Niets Iets te
maken."
P.S. Velen zullen zich afvragen,
waar Van Riebeeck die avond ge
bleven is. Wij weten het niet. Wij heb
ben hem naar het station gebracht,
vanwaar hij om 9 uur 20 met de trein
naar Culemborg, z'n geboorteplaats,
is afgereisd.
En we hopen slechts dat hij niet
per abuis aan de noodrem heeft ge
trokken, want we vergaten nog zijn
dukaten voor gedevalueerde zilver
bonnen in te wisselen.
Misschien dat u hem nog eens tegen
het lijf loopt, u herkent hem direct,
want Van Riebeecks zijn er niet zoveel
meer in omloop dezer dagen.
De Grote Kerk (waar Van Riebeeck huwde) en Lange Kerkstraat waar hij woonde