175 yG*oov**mn /"///'/"'"'"((«ft *rioo*r£#ro//y i//r jmc y# zomer van 1406 door Graaf Willem VI. „De belegger deed ziin beschansingen omvlegten met een hooge Tuin of heining van gebreide of zaamgevlogten takken van willige boomen, binnen en rond om welke, de tenten der Edelen en Steden med hunne schilden en wape nen omhangen, zoodaanig waren ge plaatst dat in de zomer- en in de win- tertiid niemend, zonder gezien te wor den, uit of in de belegerde sterkte kon- de komen: Zulks dat Haagesteyn, na dappere tegenweer, zig eindeliik ge- nooddrukt vond over te geeven onder zekere harde Bedinge die de Over winnaar bezegelde med een nieuw Ze gel, waar op bi voorbedagtliik een zoodaanig gevlogten Tuin haddc doen afmalen". In onze Gouden Eeuw werd ge sproken van „Hollands tuin", waar mede het grondgebied van Holland werd bedoeld. Allegorisch werd dit voorgesteld door de Hollandse Leeuw, rustig gezeten binnen een „tuin" van gevlochten rijshout. Het gezegde: „Iemand om de tuin leiden" beduidt figuurlijk gesproken, langs de omheining, langs de buiten kant om dus, te voeren om zodoende niet het binnenste, het meest essen tiële te laten zien en hem aldus onkun dig te laten van bepaalde zaken. Het woord „tuin" had dus oorspron kelijk de betekenis van omheining, omsluiting, waardoor beveiliging ont staat en een zekere intimiteit, een eis, die wij ook heden ten dage aan elke tuin stellen. Naderhand werd met het woord „tuin" tevens het door de om heining besloten terrein bedoeld, hoe wel daarvoor oorspronkelijk het woord „gaarde" werd gebezigd, overeenstem mende met het Duitse „Garten" en het Engelse „garden". Voor de ontwikkeling van de tuin was, voor wat ons land betreft, het Oud-Christelijke tijdperk van weinig betekenis. Toen na de val van het West-Ro meinse Rijk en na de grote volksver huizingen van barbaarse volken van het Oosten naar het Westen, een rust periode intrad, ontwikkelde zich de bouw van kerken, kloosters, burchten en kastelen. Het zijn de kloosterlingen geweest, die zich, naast het telen van voedingsgewassen, in het bijzonder gingen toeleggen op de teelt van genees krachtige kruiden. Later, na de kruis tochten, toen kennis was genomen van de bloeiende tuinkunst in Oosterse landen en vanwaar vele gewassen waren meegenomen, kwam ook de teelt van bloemgewassen voor kerk- versiering tot ontwikkeling in de kloosterhof. Zulk een kloosterhof is hierbij afgebeeld. Behalve moes- en kruidentuin bevatte de kloosterhof veelal ook een begraafplaats. Ongetwijfeld hebben de kloosters in Schiedam zulke kloosterhoven eer tijds bezeten. Op de oudste kaart van Schiedam, namelijk die van van De- Schiedam, c.a Het St. Ursulaklooster Het Kruisbroederenconvent Het Leliëndaelerklooster Het St. Annazusterklooster

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1952 | | pagina 27