Willem Atlriaaii Hoek J 290 1870 1953 „Non scholae, sed vitae discimus,\ (Niet voor de school, maar voor het leven leren ive.) „Schrijf jij voor ons een artikel over Hoek als mens?" vroeg de redactie per telefoon. Wie zou dat verzoek willen weigeren? Maar ook, hoe moeilijk om over deze sterke, zuivere mens te zeggen, zuiver te zeggen, wat zijn rijke leven juist zó maakte en niet anders? Dus niet over de stichter van het grote bedrijf, niet over de directeur, niet over de uitvinder, want ook dat was hij, noch over de organisator, maar over de mens. De mens, die hij zelf ook altijd eerst in de ander zocht. De mens, die achter dit sterke, harde, geïnspi reerde en inspirerende leven stond en staat. Laat ons trachten er iets van te begrijpen, mede omdat de andere facetten elders zijn belicht en deze kleine bijdrage misschien juist dat „andere", dat van de buitenkant, iets beter kan doen verstaan. Ja, we zullen die „buitenkant" zelfs wel nodig hebben om met de innerlijke mens mee te voelen. Geboren te Goes op 14 September van het toenmaals rumoerige oorlogsjaar 1870 en wat was dit rustig vergeleken bij de twee latere perioden! heeft dit misschien zijn stempel gedrukt op de krachtige hoekige figuur. Nomen est omen. Er zijn de grote genegenheid voor zijn moeder, krachtige persoonlijkheid als hijzelf, over wie hij later altijd nog met grote liefde kon spreken, en een harde jeugd, gelijk zovelen tachtig jaar geleden kenden in een tijd, waarin alleen maar sprake was van plichten. Gelijk we nu horen van alleen maar rechten van de mens eeuwige slingering van de tijd? En nu komt het karakter van Hoek naar voren, want die plichten zag hij niet als een last, maar naar het woord der Roemeense koningin-moeder Carmen Sylva als een geluk. „Ik ken slechts één geluk: de Plicht; maar één troost: de Arbeid; maar één genot: het Schone". En langs deze weg van wijsheid over kracht naar schoonheid zou zich zijn leven vervolgen. De smar ten en tegenslagen zijn hem niet gespaard, tegen mis verstand heeft hij gestreden, de Zeeuwse aard heeft zich nimmer verloochend, hij worstelde en kwam immer óp. Hard voor zichzelf en daardoor ook wel eens hard voor anderen schijnend, was er in de diepte een grote mildheid door liefde tot de medemens in gegeven. Het was met hem, gelijk met een der schoonste stukken uit de hijbei: het loflied op de liefde van Paulus, dat ook vaak verkeerd begrepen wordt. Menig een ziet er alleen het liefelijke, zachte in. Doch wie het gans en al wil verstaan, voelt er ook het staal harde in: de liefde, die niet zichzelf zoekt, die geen kwaaddenkt, die zich niet verblijdt in de ongerechtigheid maar in de waarheidEen lied met stalen klankEn zo zocht hij ook altijd achter de uiterlijkheid, wat het diepste wezen was. Geen formele kennis, al achtte hij die niet min. Maar het beheersen der taak. Geen schools heid, al moet er geleerd worden, maar het toepassen. Dankbaar was hij voor wat het leven hem in alle aspec ten geschonken had. En moge het vroeger wellicht voor een dergelijke natuur door wilskracht en volhar ding gemakkelijker zijn geweest te bereiken wat bereikt werd tegenwoordig wordt men van sleepboot- machinistje niet zomaar groot-industrieel meer-wie zó werkt en waakt, is voorbeeld voor velen. En wie op 30-jarige leeftijd nog weer in de banken gaat zitten, heeft in willen en weten een gezegende combinatie gevonden. Tenslotte zie ik drie fundamenten, waarop zijn leven rustte. Allereerst een idealisme, waarin de waarden van gerechtigheid, liefde, vrede, waarheid en barmhartig heid centraal stonden, al was het geen verwekelijkt en sentimenteel idealisme. Ten tweede een gezond realisme, een werkelijkheidszin, die hem staande hield in teleur stelling, zorg en tegenslag. En, het ging hem zoals het allen gaatals idealisme en realisme op elkander stoten in de wereld en het leven, dan ligt daar het Kruis. En dan is het enige wat verder helpen kan: het geloof. Ook dit had Hoek: een eenvoudig, diep geloof, waarmee hij niet te koop liep, maar dat hij beleed op eigen wijze, mede door zijn trouwe kerkgang in de N.P.B. Een levend mens in de volle zin van het woord, met de grote en sterke kanten, waarbij de zwakheid, wonder lijke tegenstrijdigheid, niet verdoezeld werd. Aan de moderne gemeenschapsidee kon hij zich moeilijk aan passen, doch individueel heeft hij geluisterd naar en gewerkt voor anderen, geholpen en gesteund in de ruimste zin, als weinigen. Een begenadigd mensenkind, dat aan het einde des levens wist en getuigde van het grote begrijpen, het grote liefhebben, het grote vergeven. De weg is gelopen, de strijd gestreden, de schoonheid gewonnen. Hij durfde te leven, hij durfde te sterven, omdat hij wist en bij al het andere verwerft hij mede hierdoor de dankbaarheid der velen, die hem gekend hebben: „Eén ding heb ik begeerd, één ding heb ik ontvangen, Dat, zo de dood mijn leden zou omvaan, Ik voor Uw aangezicht, o Bron van mijn verlangen, Niet ledig zoude staan SCHOUWINK.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1953 | | pagina 6