de Wilton'*
een persoonlijke
karakteristiek
410
Heeft Prof. Dr. P. J. Bouman de geschiedschrijving van het nu gouden Wilton-bedrijf
hoofdzakelijk gebaseerd op de economisch-financiële onttcikkelingtoen ter gelegenheid
van het 75-jarig bestaan de bekende journalist M.J. Brusse in 1929 uerd belast met het
schrijven van een gedenkboek, kwam in de eerste plaats een portret tot stand van de mensen,
die dit grootse bedrijf van de grond af opbouwden: Bartel Wilton en zijn zonen.
Hun leven en werken vielen in een door de scheepsuerf nu alueenlang afgesloten tijd
perk, reden waarom er thans minder aandacht aan behoefde te worden besteed. Vanuit
de sfeer van het familiebedrijf„This yard belongs to me," kon Ir. Henry Wilton nog
tegen een verstoorde Engelsman zeggen groeide Wilton vooral na de fusie met Fijenoord
en na de concentratie in Schiedam uit tot een grootindustrie van nationaal belang, waar
andere, misschien vaak minder persoonlijke, maar daarom zeker niet minder menselijke
en socialer verhoudingen groeiden.
Omdat bij een mijlpaal als deze het
verleden ons voor boeiende vragen stelt,
hebben wij het boek van Brusse opge
slagen om er enkele typische Wilton-
karakteristiekcn uit weer te geven.
Uit de jonge jaren van Bartel Wilton
(18281898) vertelde zijn zuster, Tante
Lien, aan Brusse de kennismaking van
haar broer met Heintje Stork, die na
lang wachten zijn vrouw zou worden.
Wat Bartel Wilton naast zijn werklust
en doorzettingsvermogen aan gevoel voor
zakelijk beheer tekort kwam, zou zijn
vrouw op een gelukkige wijze aanvullen.
Haar zorg gold echter niet alleen de
smederij en later het beginnende scheeps
werfje, maar bovenal de opvoeding van
twaalf kinderen, waarvan de jongens
waren voorbestemd om uit te bouwen
wat hun vader opzette.
„Want twintig jaar lang heeft Moeder
aan dé wieg gezeten," zei 'n beetje mee
warig hun oudste dochter, die hiervan
weet mee te praten, omdat zij immers
van heel jong deerntje af mee heeft ge
moederd over haar broertjes. „En
's avonds, als al dat kleine goed naar
bed was, ging Moeder 't alles zitten uit
rekenen en opschrijven van Vader's
groeiende smederij beneden. Op Zater
dag nam ze de leitjes en betaalde de
knechts hun weekgeld uit, ja, dat gaf
zij zelfs niet over als zij weer in 't kraam
bed lag. Als daar beneden maar aldoor
de hamers daverden, onder 't lawaai van
't ketels klinken onder 't laaien van
de vuren op de smidse, waarvan de gloed
tot laat in de avond door de vensters
binnenscheen in de woonkamer boven
de winkel. Waar de oudere kinderen
dikwijls lastig waren en schreeuwden om
haar heen 't alles narekenen en uit
schrijven van op 't laatst wel dertig
knechts."
't Klinkt voor onze moderne begrippen
allemaal als uit een andere tijd: „Vader
leefde in de liefde voor z'n vrouw en voor
z'n zaak." Hij, die uiterlijk ruige en wel
eens ruwe man: „een en al snor en bakke
baarden." En de leiders van het nu
internationaal vermaarde grootbedrijf,
die zich nog allerlei karakteristieke trekjes
herinneren van die Vader, die zich voor
niets lang tijd gunde als 't niet voor de
smederij was Moeder liet ons zijn koffie
en thee beneden brengen, want hij had
't altijd te druk om daarvoor boven te
komen. Soms, wanneer hij er meteen z'n
bij de vlammen droog geworden lippen
aan zette, brandde hij zich. „Dat kan
geen paard drinken," zei hij en liet
pardoes de kom in diggelen vallen. -En
om bij 't eten, dat 's winters voor zo'n
groot gezin vanzelf veelal uit snert be
stond, niet te hoeven wachten, als 't bij
't aanvallen nog te warm was, dan
schoof Vader even 't raam open, nam
'n hand sneeuw van de vensterbank en
liet die smelten in z'n soepbord."
Met dit al was 't daar aan de Baan in
die dagen gezellig wonen en werken.
Aan de overkant had je de kistenmakerij
van Dubbelman en een wasserij, waar
'n zwerm wasmeiden vertierigheid brach
ten. 't Kon er echt jolig wezen, vooral
in de schafttijd. Dan kwam daar dikwijls
een draaiorgel staan deunen de
knechts van Wilton rookten er op de stoep
hun pijpje. En vaak genoeg maakten ze
er met de meiden 'n dansje.... Tot
Vader er genoeg van kreeg en 't hele
zwiepie naar binnen joeg."
„Ik zat er dan dikwijls met m'n kleine
broertjes op de stoep,"vertelde mevrouw
Van Bork „en vooral later, toen ik op
de mcisjesburgerschool was, keken som
mige van die nuffen mij daar met opge
trokken neuzen op aan. Of zo'n
jongeheertje, dat naar het badhuis langs
kwam, wou wel's een praatje met me
maken, en zei dan: „Och, wat hebt u een
lief kleintje." Die kleintjes, zij werden
de directeuren van Wilton's Machine
fabriek en Scheepswerf. Een van hen
was er in die eerste levensjaren zo'n
zwak, altijd drenzerig stumpertje, dat
Moeder alle nachten uit de slaap hield.
Voor hem kwam de gebochelde drijver
met z'n kudde ezelinnen op de stoep, tot
Het gezin van Bartel Wilton