(«ouden Boerenleenbank In Kethel 16 Yoor dc landbouwer geldt het midden van de negentiende eeuw nog steeds als de „gouden tijd", toen de afzet van de agrarische producten tot een welvaart voerde, die daarna vrijwel ongekend is gebleven. Het was de tijd, waarin kleder dracht en huiselijke opsmuk bij de boerenstand bijzondere aandacht hadden. Lang zou deze bloei niet duren. In de zeventiger jaren deden de nieuwe landbouwgebieden in Amerika, Rusland, Indië en Argentinië hun intrede op de wereldmarkt. Het was een zeer geduchte concurrentie voor de inheemse landbouwer, die tot de ontdekking moest komen dat tegen een massale productie-methode niet veel viel uit te richten. De depressie was begonnen. Waar de afzet geringer werd, deed het probleem van de zelf-financicring zich voor. Talrijke landbouwers zagen zich geplaatst tegenover de onmogelijkheid om de technische uit rusting van hun bedrijf op peil te houden, waarvan de weer slag op de resultaten niet uitbleef. Teneinde door te kunnen werken, was men genoodzaakt credieten aan te vragen, credieten, die door dc geldschieters moeilijk gegeven werden. Het was dc burgemeester van een Duitse plattelands gemeente, die voor het eerst tot de vorming van een boeren leenbank kwam. Onder leiding van de boeren zelf begonnen deze instellingen hun werkzaamheden. Het in 1864 door burgemeester W. F. Raffeissen te Heddes- dorf genomen initiatief schoot in minder dan geen tijd wortel in tal van andere plaatsen. In Nederland werd tijdens de grote landbouwcrisis van 1875 - 1895 het voordeel van een derge lijke credietinstelling ook ingezien en kwam men tot vorming van de eerste boerenleenbank. De Coöperatieve Centrale Boerenleenbanken te Eindhoven en Utrecht zouden de ban ken gaan bundelen en overkoepelen. In 1904 kwam men tot de stichting van een Boerenleenbank in Kethel, waar op 10 Maart van dit jaar dus de vlag kon worden uitgestoken ter gelegenheid van het gouden jubileum. Aan het begin stonden zeven en zestig leden, waarvan thans de heren A. Olsthoorn Jzn en A. A. G. Lansbergen nog in leven zijn. Zoals ook op landelijk niveau de priesters een groot aandeel hadden in de vorming van het Eindhovcnse ovcrkoepelingsorgaan men gedenkt er nog steeds met eerbied pater van den Eisen zo was het in Kethel vooral pastoor W. C. Koevoets, aan wie men in dit opzicht veel te danken had. Bij het vijftigjarig bestaan telt men in Kethel 231 leden. Dat de Bank ook als spaarinstelling een uitstekende naam heeft, mag blijken uit een toevertrouwd bedrag van meer dan anderhalf millioen gulden, verdeeld over ca 1300 inleggers. Er is voor een millioen aan voorschotten, credieten e.d. onder de leden geplaatst. Het girale verkeer steeg tot een omzet van tien millioen uitsluitend voor rekeninghouders; de totale om zet van alle posten bereikte reeds het cijfer van twintig mil lioen gulden. In het bestuur van dit voor de Kethelse gemeenschap zo belangrijke instituut hebben thans zitting de heren J. C. de Jong, J. Hoogerbrugge, A. F. van Noordt, A. Rip en A. Vette. De Raad van Toezicht wordt gevormd door de heren J. v. d. Vlugt, J. Th. Fransen en M. Hoogerbrugge. Kassiers waren achtereenvolgens Th. H. Saraber (1904-1912), Ch. C. Ruys (1912-1939), H. Th. J. M. Wijsbroek (1939 tot heden). Er kwam een jubileumkalender van de pers, waarvoor de Kethelse kunstenaar Jaap de Raat de tekeningen vervaardigde en de dichter Poot, die in vroeger eeuwen ook nauw met Kethel verwant moet zijn geweest, voor toepasselijke (dicht-) regels zorgde. Voor de rustieke sfeer van de Polderweg, bij de stede ling nog té weinig bekend, werd gekozen het bekende:,,Hoe ge noeglijk rolt het leven Des genisten Lantmans heen Die zijn zaligh lot, hoe kleen, Om geen koningskroon wil geven". Klinkt het velen in het zo bedreigde landelijke Kethel niet in de oren als een zang voor het verloren paradijs?

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1954 | | pagina 15