gf»-
sra
L
g gedicht
i
Tlnrmalarmmarulum
O mattbbrifcbloet.^oUantgfycengoet
<£n kj Ht laten gbcbichcn
©cti puno beljoer.uoecregtyenfpoet
£>i)n leet toil gob nocb wtcben
fin fe
i
I
Cbg
I
ImpiriTum ©rip^o ab «Comclto ïjcnrtcf calco<
tppo.}lujrtafotumpifcat(umcommo:ante.
Anno ab mcantationeoomtnCca.
I
I Ode
aan
St. Lidwina
uit 1517
s
I S I 7
35
r
^QdJLLfre
Het is alweer ruim 20 jaar geleden het was in
1933, het jaar van de viering van het 5e eeuwfeest
van Lidwina's dood dat Mej. M. E. Kronenberg al
snuffelend in een Mechelse Bibliotheek een merk
waardige ontdekking deed.
In een bruin-geel papieren kaft vond zij een kost
bare, tot dan toe geheel onbekende, Dclftse druk van
C. H. Lettersnijder (wat een prachtige naam voor
een meester-drukker), uitgegeven in het jaar 1571.
De tekst bleek te bevatten een Ode aan St. Lidwina
van Schiedam bestaande uit 36 strofen van 4 regels
en geschreven door Gerardus Hagius.
Mej. Kronenberg heeft aan deze, zeer zeker ook
voor Schiedam bijzondere vondst een studie gewijd,
welke is gepubliceerd in deel XXV van „Het Boek"
1933. Onderstaande gegevens zijn aan deze studie
ontleend.
Van de schrijver Gerrit Haga of van den Hage is
niets anders bekend dan dat hij „ludimagister",
dit is onderwijzer, was in Schiedam. Dit staat name
lijk vermeld op het titelblad. Nasporingen in het
Gemeentelijk Archief hebben niets opgeleverd. Wel
vond men daar een Mr. Gerrit Gerritszoon van den
Hage, op 10 April 1532 als notaris geadmitteerd.
De voornaam Gerrit zou op verwantschap kunnen
duiden.
Deze Ode aan St. Lidwina is in het Latijn geschre
ven. Zij geeft geen enkele bijzonderheid uit Lidwina's
leven, die wij niet reeds uit andere bronnen weten.
Het is echter wel een zeer typische humanisten-
schepping, waarin klassieke oudheid en christendom
elkaar op genoeglijke voet van gelijkheid ontmoeten.
Euterpe, Clio, Pandora, Prometheus, Jupiter, ze
krijgen allen hun plaats in dit christelijk gedicht.
Een engel geleidt haar naar het paradijs en vandaar
naar het duistere rijk van Minos en dan weer naar de
Olympus in 't hof van Jupiter. Daar aanschouwt zij
de gelukzalige engelen en in een volgende strofe is
zij in gesprek met de H. Maagd. Zo heeft Hagius,
zoals trouwens velen van zijn tijdgenoten, de diepe
afgrond, die cr gaapt tussen de Grieks-Romeinse en
dc Christelijke wereld, wel op zeer eenvoudige wijze
overbrugd.
In het kort komt de inhoud op het volgende neer:
Dc dichter begint met een aanroeping tot St. Lidwina
om hem te steunen en te bezielen. In de stad Schie
dam hoort zij thuis, dochter uit een goed gezin. Toen
ze een jaar of twaalf was, smeekte ze God al haar
maagdelijke reinheid te bewaren; afkerig van aardse
liefde, wilde ze het leven der heiligen pogen na te
volgen. Wel sterk tegen de zin van haar vader, die
reeds een huwelijk voor Lidwina op het oog had.
Maar in dit dreigend conflict komt God haar te hulp.
Op 't ijs gevallen, bezeert ze zich en breekt een rib.
Met als gevolg een uitgebreide infectie en een wond,
waarvoor geen middel baat. Haar schoonheid, eens
gelijk aan die van Diana, verdwijnt geheel. Nu denkt
ook haar vader niet meer aan een huwelijk; genezing
voor zijn kind is het enige wat hij verder begeert.
Steeds dieper echter dringt het bederf in haar lichaam
en nog voegt Pandora er waterzucht, wormen, gra
veel en alle kwalen bij, die eens Jupiter toen Pro
metheus het vuur had gestolen in zijn toorn over
de aarde uitstortte. Geen kort lijdensproces is het,
doch een lange slepende ziekte, die 33 jaren duurt.
En al die tijd ligt ze niet op een zacht veren bed,
maar uitgestrekt op een harde plank. Evenwel, is
't lichaam terneergeslagen door het lijden, onover
wonnen blijft haar geest, die in vrome aandacht de
passie van Christus overdenkt. Meer dan eens wordt
Lidwina door een engel meegevoerd naar het paradijs