ja dat aas toen Over bijnamen, de schutterij en brand in de Kraton U hebt met Uw publicatie over Oud-Schiedam bij alle Oud-Schiedammers een gevoelige snaar getroffen. Met Oud- Schiedammers bedoelen wij dan allen, die hier omstreeks 1900 woonden en werkten. Laat drie van deze lieden elkaar eens ontmoeten, tien tegen een dat het gesprek gaat over de oude stad, en dat zij er voorlopig niet over uitgesproken zijn. Kijk als Oud-Schiedammer het grote stadsverkeer eens aan. Meteen denken wij dan aan het oude beeld met zijn grote molenwagens en de platte sleperswagens van het bedrijf van Van der Tak uit de Lange Nieuwstraat die de jeneverfusten naar en van de branderijen vervoerden. Met deze wagens zijn ook verdwenen de „stukkenrollers", de mannen met de hou ten hoepels, die ook jeneverfusten her en der door de stad transporteerden. Niet minder bekend was het beeld van de mannen die de zakken graan vanuit de schepen in de mouterijen brachten. Op hun hoofd als bescherming een kledingstuk, naar de kleur waarvan de zakkendragers werden aangeduid: „de Blauwe"', „de Rooie", „de Omgekeerde"teveel om op te noemen. Een bekend verhaal is dat van de zakkendrager, die een bij naam wilde afkopen met een rondje voor de gildebroeders maar daarna z'n hele leven lang als „de Ongedoopte" bekend bleef. Met bijnamen wisten de Schiedammers van vroeger wel weg. Zo kende men een familie in de Kreupclstraat waarvan niet alleen de grootmoeder, maar ook de dochter en kleindochter Kee heetten. Teneinde met de naam geen vergissingen te maken, werd de laatste van het geslacht aangeduid als „Kee van Kee van Kee van Keejen". Het drankgebruik, misschien is het beter te spreken van misbruik, was groot in die dagen. De drinkgewoonte werd bij veel Schiedammers vooral ook aangewakkerd door het ver strekken van gratis borrels in de branderijen. Openbare dronkenschap was een verschijnsel dat niet al te erg opviel. Soms gebeurde het dat de betrokkene per handwagen naar het politiebureau moest worden vervoerd. De jeugd gewend aan deze zaken begeleidde het transport dan onder het zingen van „Rije, rije, rije met je wagentje, als je niet meer lopen kan dan draag ik je". Wekelijks zag je de blindeman met zijn dochter langs de huizen gaan, hoorde je de zeeman met zijn vers „Ach vader, niet meer", waarvan de Schiedamse jeugd dan maakte: „Acht vader, niet méér". Jan Schuddebol, de man die steeds met zijn lioofd schudde, de koopman die alles lijmde, „oud glas, kristal, oud porselein", de „allemaalkoopjesman", vijf en tien cent, die een enorme afzet had wanneer hij zijn in de Franse Bazar gekochte spullen in Schiedam uitventte, de „Neuzenbijter" uit de Schotsepoort, „Gielsonius", „Gekke Sien", de gemeentelijke schaapherder van Koetsveld met zijn kudde in de omgeving van het Balkcngat, de Duitse muzikanten met hun Beierse Kapelallemaal zijn ze verdwenen uit het straatbeeld, maar wie ze gekend heeft zoals wij, Oud-Schiedammers, zal nog vaak met een tikkeltje weemoed terugdenken aan de stad van toen, met zijn wantoe- Masten warrend, verdiept als uit lijstwerk Gezien onder brui/wippen door, Lag behaaglijk de llaven; haar veelkleur Verliezend in schemer, de geelhleur Van zwaar-houten brug half in gloor: De looftint te loor. Willem Levinus Penning in „Sint Jans-Lot"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1954 | | pagina 9