Die f/oeie ouwe MiaasDiint 55 Heelhéél lang geledentoen de eieren nog zestien voor een gulden waren en mijn vader 's Zondags grote sigaren rookte van acht cent per stuk (de bandjes heb ik nog in een oude schoenendoos voor wie het niet geloven kan), toen je voor één dubbeltje zoveel snoep kon kopen dat je 's nachts om Moedergilde en geel-groen over de waskom gebogen stond.in die verrukkelijke dagen was het Sterre- bos nog een bös met heuse bomen en lange lanen. Daar reden twee echte boswachters rond in zo'n houtvesterachtig jagerspak met een hoedje op. En op Zaterdagmiddagvóór we de kuip in gingen mochten we mee met de dienstbode. Die had je toen ook: dienstbodes. Tegenwoordig heten die allemaal Hulp-in-de-huishoudingof Hippie voor halve dagen", ze roken sigaretten en dragen nylon kousen, ze hebben een vrijer en zeggen op na een maand. Onze Nel rookte geen sigaretten, droeg geen nylons en had ook geen vrijer. Ze heeft ook nooit opgezegd, vandaar dat ze nu al ruim zes-en-dertig jaar bij de familie is. We mochten dus met Nel mee uitDat betekende dat we alle maal een schort om moesten doen, een rood had ik met lange mouwen en een zak. In die zak kreeg ik vijf zuurtjes in een papiertje, „ijs bonbons" noemden we die. Nel had een korfje waarin de boterhammen zaten en natuurlijk de grote zak met olienoten, want we gingen naar de Maaskant. Dat was een excursie. Ik kan me dat nu haast niet meer voorstel len, maar we liepen er dik een uur over. Als we maar eenmaal aan de Kilometerlaan waren teas het haast gedaan.en we vlogen op die grote witte bank aan, waar, op grote houten latten „INDUSTRIE TERREIN" stond. Ik heb nooit geweten wat dat betekende, maar het stond er: Industrie-terrein. Ilet teas helemaal geen industrie terrein, het teas „De Maaskant", met zijn geweldig dikke bomen, zijn vele greppels, waarin je zo lekker „verstoppertje" kon spelen en met zijn gras vol olienoten schillen, waartussen de paardenbloemen vrolijk fleurden en nu en dan een madeliefje. Er was ook de Maas, maar daar keken we alleen even naar als er een grote boot voorbij kwam, om te zwaaien. „Aan de overkant ligt Den Brielzei Nel en wij geloofden dat. Zo gauw we aan de Maaskant gekomen waren vroegen we een boter ham en begonnen mekaar te stompen. Nel verzon spelletjes voor ons en vertelde van kabouters. Soms zagen we die kabouters bijna als zij er ons een aamcees. Elk half uur kregen we, beurt-om-beurt, een slokje melk uit een kopje. Later is er een tentje gekomen waar je limonade kon krijgen en ijssies. Nóg later kwamen er alleen maar „meide en jonges", maar aangezien ik toen „barstte" van het huiswerk zoals dat in H.B.S.- termen heet, heb ik die meide en jonges nooit gezien. „Wat maar goed is ook" vond Nel. Nu kom ik nooit meer aan de Maaskant. Behalve de vorige Zaterdag, op verioek van de redactie der Schiedamse Ge meenschap. Ik ben tussen volkstuintjes gekuierd die er vroeger niet tvaren en over de bonenstaken heen zag ik hier en daar een ver geten boom, verder klei en „industrie-terrein"maar geen spoor meer van onze witte bank..., SEBASTIAAN.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1954 | | pagina 11