100
Zo'n schaarse zomerdag, de fiets gepakt
en de weg naar Kethel ingeslagen, het zijn
drie dingen waarvan veel goeds te zeggen
valt. Wie het oude toegangshek van Spie-
ringshoek achter zich heeft gelaten, weet
zich opgenomen in wat we voor het gemak
dan maar de „Kethelse sfeer" zullen noe
men. Inplaats van de kwalijke reuk van
Noordvest en Vellevest snuiven we dan
behaaglijk de aroma van mest en modder
sloten op, kijken elkaar glunderend aan en
merken op dat we die heerlijke geuren in
de stad toch wel missen. Kortom, het
steedse juk wordt afgeworpen en we keren
terug naar de, door onze ogen bekeken, zo
maagdelijke bron van het „landmanslcven
waarover de dichter Poot, die hier in deze
streken woonde en werkte, al ontroerend
kon zingen.
Het dorp Kethel, eenmaal hoofdplaats
van een zelfstandige gemeentehoe
lang geleden zou er de eerste menselijke
vestiging hebben plaatsgevonden? 't Moet
in een ver verleden zijn geweest, toen onze
voorouders nog niet veel anders bij de hand
hadden dan wat jagen, vissen en vrouwen
verdobbelen, en misschien zo nu en dan eens
oorlog voeren.
't Is helemaal niet onmogelijk dat de
Romeinen op dezelfde plek als wij, op het
kruispunt, waar de wegen van Schiedam,
Vlaardingen, Delft en naar de Schie teza
men komen, in de zomerzon hebben genoten
en allerlei speelse gedachten over het-genoe-
gen-van-hier-te-zijn door zich heen hebben
laten gaan.
Want laten wij eerlijk zijn: Het is op
zo'n zomerdag een genot om in het dorp te
wandelen en te kijken naar al die kleine
dingen van het Kethelse leven, zoals een
paar oude, tegen elkaar aan leunende gevel
tjes, een spelend kind in een smal straatje
waar de zon niet minder speels is, een poes,
die zo heerlijk in een vensterbank zit te
dutten en de bedrijvigheid van de huis
vrouw, die de vreemdeling niet opmerkt en
binnen en buiten een rusteloos heen en weer
gaan aan de dag legt.
Zo'n blik op het Kethelse leven in de
zomer, het is pure vacantie voor de steedse
ziel, die er niet genoeg van kan krijgen en
die dat groepje bouwsels nog wel tienmaal
zo omvangrijk zou willen zien, vol verras
sende ontdekkingen. M ant is het niet als
een zwerftocht naar het onbekende, wan
neer we ons in een steegje wagen, daar nog
wat verdroomde huisjes langs de slootkant
vinden en plotseling ervaren dat we op het
kerkhof zijn beland?
Het Kethelse kerkje met zijn kerkhof,
het is een plekje, zoals alleen een romanti
cus dat in een landelijk dorpje kan ver
wachten. 't Is geen rijkdom, die de bouw
van het kerkje bevorderde; noest landbou
wers-geloof bracht het tot stand. Zoek dus
geen groots monument dat bouwkundigen
in vervoering moet brengen, noch een inte
rieur met belangrijke stukken, maar laat
het oog de bekoring ondergaan van een
combinatie van eerlijke eenvoud en adellijke
ouderdom.
We hebben de rust van dit stukje Kethel
wel eerder ondergaan, maar telkens weer
worden we er door gegrepen, wanneer we
daar boven op die terp door het grint wa
den en soms het hekje van het kerkhof
openen om op de grafstenen namen af te
lezen en naast de steenhouwer in zwijgen
neerzitten en alleen maar kijken naar zijn
bezige handen, die alle verhalen beginnen
met die ene aanhef: „Hier rust....".
Leven en dood, zij verkeren in zo'n dorp
als Kethel vlak naast elkaar.
Wie Gorter's „Mei" las en in het dorp
de molenmakerswerkplaats onder een sta
tige kastanjeboom ontmoet, kan zich ver
beelden dat onze dichter uit dc tachtiger
jaren hier inspiratie opdeed voor zijn verzen
over het werk der handwerkslieden. Boom
en werkplaats, het is als strijden zij om de