Het Musis 180 Het is een feit, dat tijdgenoten gewoon lijk niet in staat zijn, hun tijd naar zijn juiste waarde te schatten. Het is hiermee als met de mérites van een bouwwerk; zij blijven ons verborgen, wanneer we met de neus gedrukt staan tegen zijn steen en pleister. Hetgeen een tijdvak aan waar den heeft voortgebracht en vooral de bedoelingen, die aan het al dan niet ge slaagde product ten grondslag liggen, worden door hen, die er midden in of al te dicht bij staan, gewoonlijk vertekend gezien. Heel in het bijzonder is dit het geval met de negentiende eeuw. De mens van even na de eeuwwisseling, voorzover hij zichzelf respecteerde en gerespecteerd wilde worden, had er geen goed woord voor over. Men schold dit tijdvak plat en oppervlakkig in zijn ideaal van voor uitgang, in zijn geloof dat deze door men sen kan worden bewerkstelligd en dat de mens daartoe neigt. Men verwijt de 19e eeuw vaak een al te goedkoop optimisme, maar wij, die reeds over het midden van zijn opvolger heen zijn, wij zien hem niet meer bij vaal gaslicht, maar onder een sterke lamp, d e een fl itte ïzer en milder licht er over laat schijnen. Die veel ge smade 19e eeuw heeft toch veel goeds opgeleverd en nog veel meer goeds be doeld te doen, zoveel, dat de gedachte aan de eeuw van onze grootouders de kleinkinderen vaak tot weemoed stemt. Het is een typisch verschijnsel, van dat „paradise lost", dat ik hier op het oog heb: het Feestgebouw. Anders dan de schouw burg was en is nog de feestzaal een niet- officiële gelegenheid. Voor de meest uit eenlopende doeleinden doet zij dienst. Bruiloften en partijen van iets grotere dan normale omvang worden er gevierd. In de verkiezingstijd hebben de oren van partijgangers en nieuwsgierigen er getuit van de machtspreukige beloften, die hun gratis werden toegeslingerd. In de gast vrije ruimten van het feestgebouw gaf en geeft men die toneelvoorstellingen, die enige toegefelijkheid vragen van de toeschouwer. Voorstellingen van dilet tantenverenigingen en H.B.S.-bonden, die de dure theaterzaal niet kunnen vullen en nog minder betalen en die het felle voet licht van de officiële schouwburg ook voor het overige zouden mijden vanwege oog en oor van de strenge critici en toneel recensenten op de eerste rijen van de stalles. Het zijn deze voorstellingen die vanouds onderdak vonden in het feest gebouw, waar de atmospheer verzadigd is van gemoedelijkheid en welwillendheid en Moeder en Vader, Zuster en Broeder onvoorwaardelijk geneigd zijn het spel van hun dierbaren geniaal te vinden, op zijn minst in elk geval weer stukken beter dan vorig jaar. In de feestzaal, waar men de enkele mogelijkheden en de talrijke onmogelijkheden van het acteurs- beroep niet kent, wordt gedroomd van plankcnrocm in zeer nabije toekomst. In het feestgebouw ziet men de prestaties op de planken door een rose bril. Tot deze burchten van optimisme, van gemoedelijkheid en goede wil jegens de medemens, behoort ons Musis Sacrum. Zeker, ik weet dat er nuances zijn, dat niet alle feestgebouwen één en dezelfde geest ademen. In mijn jonge jaren bezocht ik Amsterdam's Planci is, welks muren, nog maanden nadat de nieuwe Tweede Kamer voor de eerste maal bijeen was geweest, de hartstochtelijke verkiezings leuzen, alsof ze deze opgeslorpt hadden gelijk een accumulator de stroom, deden weergalmen. Ik heb het aristocratische Odéon aan de Singel gefrequenteerd als lid van de H.B.S.-vereniging; ik heb wel eens aan een bruiloftsdiner aangezeten in het deftige grachtenhuis dat Maison Couturier heette. Musis heb ik in zijn negentiende-eeuwse en begin twintigste- eeuwse gedaante niet gekend, maar ik stel mij voor, dat ook daar bewonderende, trotse ouders elkaar hebben toegelachen, als hun spruiten op beverige benen koers zetten naar de schouwplaats van hun to neelspeelkunst. En in de vestiaire zullen de jonge dochters zich van hun mantels hebben ontdaan, de blik gericht op de vriendinnen om van hun gezichten het oordcel over de eerste lange jurk af te lezen. Maar dit alles speelt zich slechts af in mijn misschien al te levendige verbeelding. Feiten, zo hoor ik roepen, feiten! Ik schaam me het te zeggen, maar weinig feiten zijn mij bekend. Niettemin, zie hier dan het weinige, dat ik weet. De 2e, 4e, 5e, 7e, 8e en 10e Maart anno 1842 compa reerden voor Meester Karei Arnold Poort man, openbaar Notaris te Schiedam, in tegenwoordigheid van Willem Christiaan Kimmijser, winkelier en ondernemer van openbare verkopingen en Teunis Keuzen kamp, bediende van het Schiedamsch Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, als getuigen hiertoe verzocht, een aantal „Heeren en Mejuf frouwen", allen mede te Schiedam woon achtig. En de comparanten kwamen over een met elkaar op te richten een vereniging, welke de naam zou dragen van Musis Sacrum. Het hoofddoel der vereniging was de bevordering der beoefening van fraaije kunsten en wetenschappen binnen ge noemde stad. Deze goedwillende burgers beloofden een kapitaal bijeen te brengen van tenminste zeventien duizend vijf honderd gulden. En het geld kwam bij elkaar. De ene stortte duizend gulden, een andere achthonderd, een derde vijf honderd, weer anderen vierhonderd, drie honderd gulden en minder. Schiedams Burgemeester, Jen Loopuit, koopman en commissionnair, ging voor met vierdui zend gulden, op de voet gevolgd door Simcn Rijnbende, kantonrechter, distilla teur en koopman, met een bedrag van duizend gulden. Door burgerzin kwam Musis tot stand burgerzin, zo typisch voor de 19e eeuw, waaraan Amsterdam zijn Vondelpark en zijn Stadsschouwburg dankt. En ik ver moed dat een van de motoren bij de op richting was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die instelling die zo heel veel

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1954 | | pagina 16