JAAP DE RAAT ,,De bonte paal" 195 mende van hun vesting Brittenburg, die ten Westen van Leiden lag op een punt, waar nu de zee rusteloos de kust van Nederland begroet. Langs de Tandhofskade An 't Hof's (van Delft)-kade zal de jonge Hubert Kornelisz. met zijn drie zusters zijn gegaan toen hij de school bezocht. In deze omgeving begon hij het boeren werk en „bad er in den oogst wel menigmael om regen". Maar ook maakte hij er muziek en vervaardigde van huis, hof en kerk pennetekeningen, die werden opgewerkt met kleurstof van bloemen. In de raadzaal van het Vlaardingse stadhuis vinden wij nog het blazoen van de Kethelse rederijkerskamer „De Zonnebloem", welke als spreuk voerde: „Noyt meerder Vreught". Toen Poot er lid van werd, had „De Zonnebloem" al een respectabele leef tijd. Dateerde zij niet van 1616? Hoevelen zullen toen hebben bevroed dat de roem van de jonge Hubert die van „De Zonne bloem" verre zou overleven.... Zoals wij in dat oude Abtswoude staan en kijken naar „De Fokkestaart" en mediteren over de dichter Poot en zijn tijd, zo hebben er in het begin van die wispelturige achttiende eeuw velen gestaan uit louter nieuwsgierigheid. Hadden zij niet ge hoord van een dichtende boer, die zo voortreffelijk het natuur leven kon bezingen? Poot trok naar Delft, waar hij voor zijn latere leven een groot berouw ging opdoen over verslaafdheid aan de drank. Weer is het zijn geboortegrond, die hem opneemt. Maar niet voor altijd. Als de vrouw van zijn dromen, Neeltje 't Hart, tegen de 43-jarige Poot tenslotte toch het ja-woord uitspreekt, trekt de boer, die als dichter alom gevierd wordt, weer naar Delft, waar hij het nog moet beleven dat hun eerste kind, een dochtertje, na dertien dagen sterft. De Nederlandse letterkunde dankt er een klein, ontroerend, gedicht aan. Op de oudejaarsdag van het jaar 1733 stierf in de Jacob Ger- ritstraat te Delft, waar hij een tabakszaak schijnt te hebben gedreven, Hubert Kornelisz. Poot, de boerenzoon uit Papsou, die een van de corypheeën zou blijken van onze letteren. De Oude Kerk in Delft nam het stoffelijk overschot op van dit na tuurtalent, dat aan het einde van zijn bewogen leven nog kon zeggen: „Waf scheelt 't U, hoe de wereld host? Daer Heraklijt om schreien most, Most Demokrijt om lachen. Maer, zegt gij: och, het weer wort zwaer, Ons dreigt een felle donder, Geen noodt! ai, beit een luttel maer: De nevel scheurt, de lucht wordt klaer, Het onweer is al onder. Dan, 't licht is ook aen 't ondergaen: De nacht zal U benarren. Mij niet: nu komt de blanke maen Met haer vergulde horens aen En hondert duizent starren." (Vervolg van pag. 192) nering aan „Het klagend meisje", zeer navrant qua tekst en muziek, suggestief aangekleed en belicht en voortreffelijk gebracht door zowel soliste als begeleider. De ovatie, die hierop volgde, werd vrijwel geëvenaard door het applaus dat de be loning vormde voor het grote Pierrot nummer van direct na de pauze, een brok cabaret van het zuiverste klassieke water, waarin bewezen werd dat de Vuurpijl niet alleen over begaafde solisten kan beschik ken, maar ook als ensemble tot prachtige prestaties in staat is. Die hoogtepunten in een avond van zeer hoog gehalte zullen ons nog lang bijblijven, maar óók het Haringmeisje van Scheve- ningen, de Draaiorgeliade, Kaat Mossel en het Drama in het Muiderwoud. Zo werd het dus een uitmuntend pleidooi voor ama teurisme en tevens een frappant bewijs van de rijkdom aan vaderlandse volkskunst. En dit relaas zou onvolkomen zijn, wan neer geen extra pluim gezet werd op de hoed van Fons Blaisse, die wij in Schiedam als notaris A. S. H. A. Blaisse talloze klassieke piano-stukken hebben horen ver tolken, maar die als Vuurpijler bewees een accompagnateur bij de gratie van de Muzen te zijn. Is het wonder dat SG-voorzitter M. Holl na afloop nauwelijks genoeg woorden van waardering kon vinden en de dankbare schare stormachtig applaudisseerde?! Al was het dan ietwat aan de late kant, als afsluiting van vijf geslaagde Vacantie- feesten was dit een allerplezierigste ge beurtenis en in de toekomst zal blijken, of dit optreden van Haagse amateurs bovendien een stimulerende invloed heeft mogen hebben. W. O. DUYS

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1954 | | pagina 31