Over zakkendragers en branderijen
bittere armoede en toch nog humor
OPA HERSBACH VERTELT:
Opa Hersbach begint bij 't begin. Hij
werd op 15 November 1885 in oud-Schie-
dam geboren en zijn jeugd was gespeend
van alle luxe. Z'n vader was uit landelijk
Kethel in een van de vele branderijen
beland, waar hij het schrikwekkende be
drag van f. 8,50 per week verdiende als
loon voor het even schrikwekkende getal
van meer dan 80 werkuren. Als men dan
bedenkt dat van dit geld hijzelf, zijn vrouw,
vier zoons en zes dochters onderhouden
moesten worden, dan wordt het duidelijk
dat Schraalhans keukenmeester was.
Hermanus Johannes Hersbach is, al z,n eenvoud ten spijt, een rijk man.
Die rijkdom bestaat niet uit aandelen of een vette bankrekening, want al heeft
hij een mensenleeftijd hard gewerkt, hij heeft er zeker geen fortuin mee verdiend.
Hermanus Johannes Hersbach laten we hem maar gezelligueg „Opa
Hersbachnoemen heeft echter een geheugen als de bekende „ijzeren pot" en
het is daaruit, dat hij een schat aan kostelijke herinneringen kan putten.
Herinneringen van unieke aard, want Opa Hersbach is in z'n jonge jaren
hoofdman geweest van het typisch Schiedamse Zakkendragersgilde en er zijn
in heel de stad misschien nog maar een dozijn bejaarde mannen te vinden, die
uit persoonlijke ervaring over de laatste jaren van dat beroemde gilde kunnen
spreken.
Wij hebben Opa Hersbach daarom in z'n knusse woning aan de stille Hof-
laanstraat 10 opgezocht en hem op z'n praatstoel aangetroffen. En we be
schouwen t als een voorrecht om via zijn levendige vertelsels een brokje unieke
Schiedamse historie te laten herleven, nu zakkendragers en brandersknechten
welhaast tot antieke begrippen zijn geworden.
TWEE YHl EXHEX
Twee vrienden gingen hand aan hand
Eens wandelen door het Frankenland.
De ene heette Jan en de andere heette Hein
En ze moesten bij Blankenheijm zijn.
Daar stond neef Doris aan de deur,
Hij zei: „Zo Jan, zo Hein, wat zal het zijn,
Bitter of moutwijn
„Polverkoekeme," zei broer Hein,
Denk-ie soms dat we „lappen" zijnl"
Even duidelijk is het, dat de kinderen
heel jong aan het werk werden gezet en
Opa Hersbach vertelt, dat hij al als knaapje
van 8 jaar een weekloon van 25 centen
verdiende door dagelijks tassen met krui
ken drank van slijterijen naar klanten te
zeulen. Vijf en twintig centen! En ze
waren broodnodig.
Daardoor èn door de verhalen van zijn
vader leerde hij al vroeg de ellende kennen,
die het stedelijk product zo omstreeks de
eeuw-wisseling in talloze gezinnen veroor
zaakte. En wanneer er dan aan hem ge
vraagd werd of ook hij z'n brood in de
drankindustrie- zou gaan verdienen, dan
antwoordde hij met de droge humor die
hem ook nu nog kenmerkt: „Ik pieker der
niet over. 'k Ga liever naar zee, als ik
toch verzuipen moet..."
„Ja," zegt Opa Hersbach, ,,'t was niet
veel fraais in die dagen. En er werden dan
ook heel wat spottende of wrange versjes
op gemaakt... wil je der een horen?"
En als wij gretig ja-knikken, begint hij
vlot te citeren:
„Wat 'n akelig hol,
wat 'n donker gat,
't is een bergplaats voor boeven
waar ik als brave brandersknecht
m'n leven lang moet zwoegen.
Maar eenmaal komt de tijd
dat ik 'm gaat verlaten.
Verr... met je branderij,
leve de beste vaten!"
„Ja," zegt hij verontschuldigend, „nie
mand wilde er graag werken voor de toen-