jiord&wyk
MEESTER IN RECHTEN EN LITTERATUUR
222
Het is een eer voor mij, dat de Schiedamse Gemeenschap mij
vraagt, over de auteur mr. F. Bordewijk, Schiedams advocaat,
een artikel te schrijven. Maar het begrip Bordewijk is zó veel
omvattend! Ik kom in de ruimte die men mij kan toestaan, wat
zijn persoon betreft, misschien alleen maar aan zijn hoed toe.
Lange Nieuwstraat 187. Daar staat het kantoor van Mrs
F. en R. F. Bordewijk. Bordewijk en Zoon, kunnen we wel zeggen.
Dicht bij het Gymnasium. Mij valt in: van Guiduci. Dat is de
naam van een Italiaanse bouwmeester uit het eind van de 18de
eeuw, die zich in Rotterdam vestigde en veel aanzienlijks in een
wijde cirkel met Rotterdam als centrum bouwde, o.a. de Rosalia-
kerk, een monument van barok, dat, evenals zijn mooie gevel
voor de Marinierskazerne, in het bombardement bleef. Een nood
lot rustte op bijna al zijn werk, want wat niet door bommen werd
vernield, sneuvelde in en om Rotterdam eerder al onder de sloop
hamer. En nu is alleen nog Schiedam in staat, trots te tonen hoe
'n meester hij was: het Gymnasium, het Kantongerecht, de
Beurs, het Museum.Benijdenswaardig! (ik spreek als Rotter
dammer).
Men houde mij ten goede, dat ik een verhaal over de gevierde
auteur F. Bordewijk aanvang met een architectonisch uitstapje.
Niets is, geloof ik, méér in Bordewijks geest, want Bordewijk is
in onze letterkunde „de" meester van de architectuurbeschrij
ving, vooral van barokke architectuur, en dan bedoel ik met
„barok" niet het kunsthistorische standaardbegrip, dat op de
voormalige Rosaliakerk paste, maar het andere, van „raar",
„ingewikkeld", „vreemd." Bordewijk kan u met een beschrijving
van een barok gebouw dat u kent en tamelijk onverschillig laat
zelfs, zo treffen, dat u zich als door iets bovenaards beklemd
voelt. Hij brengt dan op u over wat hij zelf aan de architectuur
beleeft. Hij heeft er een tweede gezicht op, dat hem obsedeert,
zelfs beangstigt, en als hij de hallucinatie dan maar in woorden
vangt, voelt hij zich bevrijd. Tegelijkertijd is de Nederlandse
letterkunde dan weer een paar regels Bordewijk rijker.
Ik heb mij wel eens afgevraagd hoe het komt, dat het juist
architectuur is, die Bordewijk zo obsedeert, hoe het komt, dat
een enkel huis al zo'n beangstigende opschudding in zijn geest
kan veroorzaken.
De verklaring heeft zijn echtgenote onbewust wellicht gegeven
in haar levensschets van de auteur, toegevoegd aan de karakteris
tiek van zijn werk van de hand van Pierre H. Dubois. „In
Amsterdam woonde hij tot zijn tiende jaar," vertelt mevrouw
Bordewijk-Roepman, de bekende componiste, „in het grote huis"
op „het" Singel, een huis dat, naar zijn zeggen, niet alleen het
heerlijkste huis van Amsterdam, maar van de hele wereld was.
Een huis vol trappen, gangen en gangetjes, dat wigvormig naar
achteren toeliep. In dit huis werden zijn eerste impressies van
onze hoofdstad verwerkt en hier werd reeds de kiem gelegd
voor de novelle „Keizerrijk uit „De Wingerdrank," die hij bijna
vijftig jaar later zou schrijven." Na zijn tiende jaar, vertelt
mevrouw Bordewijk verder, „had zijn familie een onbegrijpelijke
voorkeur voor verhuizen. Het verhaal gaat, dat de vader van de
auteur na de dertiende verhuizing eens rondkeek in zijn nieuwe
woning en peinzend opmerkte„hebben we hier al niet eens eerder
gewoond?"
Een impressionabel kind, als Ferdinand Bordewijk toch wel
moet zijn geweest, zal uiteraard elk huis van onder tot boven
hebben „beleefd." We hoeven er geen psycho-analytische sym
bolen bij te halen om te geloven, dat de auteur op die manier
al in zijn jeugd die gretige belangstelling voor behuizingen met
al hun geheimenissen opdeed.
Maar dan verwondert het mij temeer, dat de keuzecommissie,
die de minister van O.K. en W. laatst in verband met de opdracht
voor tien geschreven stadsportretten adviseerde, Bordewijk niet
aanprees voor zijn woonstad Den Haag, waar alle barokke ver
zinsels van het fin de siècle, die hem zo obsederen, te kust en te
keur te vinden zijn. Of aanprees voor zijn werkstad Schiedam,
de brandersstad, waaraan hij óók in verscheidene romans en
vertelsels (vooral in „Verbrande Erven") onvergetelijke regelen
heeft gewijd.
Symptomatisch voor zijn hartstocht wat architectuur betreft
is trouwens, dat hij een groot deel van de litteraire staatsprijs,
die hem voor zijn gehele oeuvre werd toegekend, in kerkherstel-
fondsen stak.
Dat hele oeuvre is overigens op zichzelf al een galerij van stads
portretten. Men kan zelfs zeggen, dat al zijn romans zich afspelen
in één stad, de „randstad Holland," die zich uitstrekt van het
IJ tot de Dordtse Kil, langs de spoorbaan dus die hem voort
durend vervoeren moet.
Lange Nieuwstraat 187.... Toen ik Bordewijk eens „moest
hebben," zoals dat heet, en dat adres van zijn kantoor zocht,
verwonderde het mij geenszins, een huis te zien dat „iets whs,"
een huis dat mij een gezicht toonde, een karakter. Natuurlijk een
oud patriciërshuis. Bordewijk heeft een gevel nodig. Een aris
tocraat van de geest stopt zich niet achter tralies weg.
Ik had hem nodig voor een spel.
Bevangen beklom ik het bordes, mij verhoudingsgewijs onge
veer voelend als Heine, toen hij bij Goethe op de stoep stond.
Ik kan nog een plattegrond maken van het zaalachtige vertrek,
waarin Bordewijk mij ontving. Niets herinnerde mij daar aan zijn
ijzingwekkende verbeeldingskracht. Niets daar hield verband
met de „Fantastische Vertellingen," waarmee hij al in 1919 de
litteraire wereld betrad. De sfeer werd er bepaald door een con
ferentietafel in het midden, met een kleed van groen laken er
over en zware conferentiestoelen er omheen. In de hoek bij één
van de ramen, schuin, in hypothenusa-stand dus, stond het bu
reau van de voorname advocaat (ouderwetse kwalificatie van een
rechtsgeleerd raadsman, die men zelden in de Kamer van Straf
zaken ziet).
Vreemde sfeer om over iets zo dartels als een spel te praten.
Alles getuigde hier immers onverholen van een verlangen om de
cliënten rustig te stemmen, ze nergens mee te begoochelen of
te verwarren. Misschien ook wel van een verlangen om de eigen
geest onder tucht te houden.
Dubois noemt trouwens in zijn karakteristiek van het werk
van Bordewijk angst zowel als tucht sleutelbegrippen voor het
oeuvre van de auteur, sleutelbegrippen, die men zou kunnen
zien als actie en reactie, of als thesis en antithesis. „Bordewijk,
aangetrokken als door een magneet voor de verbeeldingen van
de angst, die hem weer afstoten in de armen van een haast boven
menselijke tucht, poogt in het trillingscentrum van die twee
krachten een evenwicht te vinden zonder tegen zichzelf ver
deeld te worden. Met andere woorden," aldus Dubois: „hij zoekt
een modus vivendi zonder zijn luciditeit te verliezen." Dubois
acht in dat verband „De Doopvont" één van de belangrijkste
boeken van Bordewijk.
Met dat al deed Bordewijk mij in zijn advocatenkantoor meer
denken aan de fijnbesnaarde Mr. De Gankelaar in zijn roman