to WIM SCHUHMACHER Landschap op MaJlorca Aanwinst 1952 Dc geschiedenis der musea in het algemeen is in vele op zichten merkwaardig; ze is namelijk nauw verweven met de ontwikkeling van onze westerse beschaving. Oorspronkelijk, in de oudheid, was een museum (Grieks Mouscion) een bij een muzentempel behorende ruimte, waar dichtkunst en filosofie beoefend werden; later, zoals te Alexandrië, studiegebouw en bibliotheek. Toen in de veertiende eeuw de herleving begon der belangstel ling in de antieke kunst, ontstonden grote kunstverzamelingen, door enkelen als de Medici te Florence en de Paus te Rome toegankelijk gesteld. In de Duitse landen gaven de vorsten zich moeite tot het vormen van kunst- en rariteitenkabinetten. Beroemd was de verzameling van Keizer Rudolf II te Praag. Maar de eigenlijke museumgedachte komt echter uit Italië 'naar Frankrijk en Engeland. Colbert had oog voor de cultuur- betekenis van kunstverzamelingen, hij steunde daarom het kunsthandwerk; in het Louvre was in 1667 de eerste tentoon stelling en in 1750 werd een publieke schilderijencollectie in het Luxembourg geopend. In 1757 valt dan de nog meer doelbewuste stichting van het Britse Museum te Londen uit de nalatenschap van de medicus en natuuronderzoeker Sloane. De toegankelijkheid was echter tamelijk beperkt en de beslissende stap tot het moderne, voor allen altijd geopende museum, deed eerst Frankrijk in de revo lutie, toen de Nationale Conventie in 1793 besloot een openbare kunstverzameling in het Louvre te openen. De regering der republiek, later Napoleon, lieten uit alle veroverde landen de kunstschatten naar Parijs brengen. De Restauratie bracht de gedeeltelijke terugkeer van deze kunstwerken naar de verschillende landen en had ten gevolge, dat vele der vroegere vorstelijke ver zamelingen in openbare collecties werden omgezet. Daarmede heeft in de 19e eeuw het begrip museum ingang gevonden. En met deze ietwat langademige maar voor de duidelijkheid onmisbare inleiding kom ik dan te spreken over het Stedelijk Museum te Schiedam en over wat daar tot dusver is bereikt. Maar alweer moet ik dan een stapje in de geschiedenis teruggaan, omdat het museum, of wat men daarvoor hield, oorspronkelijk een vrij beperkt instituut was met een duidelijk provinciaal karakter, in cultureel opzicht volkomen ontoereikend om een dienende taak te vervullen en in brede kring belangstelling te wekken. Toen de heer Schwagermann Sr. een kwart eeuw geleden tot custos of sleutelbewaarder werd benoemd van de destijds aan het Doeleplein gevestigde verzameling, vond hij daar een op zichzelf wel interessante hoeveelheid historische voorwerpen als wapens en uniformen, enig koper, tin en aardewerk, maar nagenoeg geen schilderijen. Dit bezit was jarenlang trouw be heerd onder het plichtmatig toezicht van enkele vriendelijke en waardige commissieleden, wier kennis van de kunsthistorie in het algemeen en van de beeldende kunst in het bijzonder niet al te sterk gefundeerd was en wier initiatief al even beperkt was als de verzameling zelf, misschien wel, omdat het ter beschik king gestelde budget onvoldoende was om daarmede aanwinsten van enige kwaliteit te financieren. Van een planmatig beheer kon dan ook onder dergelijke omstandigheden geen sprake zijn, het opbouwen van een verzameling was eenvoudig een illusie. Het kan nauwelijks verwondering wekken, dat ook dc be langstelling van de zijde van de bevolking uitermate gering was; er gingen dagen voorbij waarop geen bezoeker zich vertoonde. Het ontbreken van activiteit werkte remmend op het bezoek. Voor de custos was dit een droeve ervaring. Hoewel hij een man was van goede smaak en gedegen kennis lieten de commissie leden hem steeds voelen, dat niet hij maar zij het voor het zeggen hadden. Naar zijn oordeel werd nimmer gevraagd. Saaiheid en verveling bleven de verzameling kenmerken. NAAR DE HOOGSTRAAT Het heeft vele jaren geduurd, eer deze benauwende sfeer van conventie en ondeskundigheid kon woorden doorbroken, eer ook de custos zijn onvermoeide pogingen beloond zag om de verzame ling in een beter geschikte omgeving onder te brengen: het vroegere Gasthuis aan de Hoogstraat, een gebouw met hoge, ruime zalen en voldoende gelegenheid om ook eens een keer aan uitbreidingen te denken. In 1940 restaureerden jonge werklozen de rechtervleugel, waarna deze in gebruik kon worden genomen. Er kwam een nieuwre opstelling van de verschillende voorwerpen en er werden vitrines aangeschaft om kleine kunstvoorwerpen te kunnen uitstallen. Hoewel de zogenaamde plaatselijke „his torie" nog altijd een integrerend deel van de verzameling was en deze in zeker opzicht droeg, ging men toch na enkele jaren beschikken over een basiscollectie schilderijen. Dit schilderijenbezit werd na de oorlog verrijkt met een aantal voor het merendeel 17c eeuwse doeken, die uit de recuperatie afkomstig waren, d.w.z. schilderijen uit Joods Nederlands bezit, die de Duitsers hadden geroofd en die door de Nederlandse regering

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1955 | | pagina 10