31
Een prachtig doek, dit landschap van Jan Sluyters, uit diens fauvistische periode (1912).
Het Museum kan trots zijn op deze nieuwste aanwinst.
alom in den lande veel waardering en
bewondering wekt.
Aanvallen op musea en op het beleid
van museumdirecteuren komen zeker
niet alleen in ons land voor. Het Mu
seum of Modern Art aan New York's
53ste Straat, dat onlangs zijn vijfen
twintigjarig bestaan vierde, is meer
dan eens het voorwerp geweest van
heftige strijd, waar het de opbouw van
zijn bezit betrof. Het vormen van een
kerncollectie wordt daar al heel lang
als het belangrijkste doel beschouwd.
Die collectie wordt dan omringd met
jonger werk, dat te zijner tijd verkocht
kan worden, indien het niet langer van
gewicht wordt geacht voor de stromin
gen van de tijd. Deze politiek moet er
wel toe leiden dat het woord „modern"
door de jaren van betekenis verandert.
De hevigste aanvallen komen van hen,
die Cézanne hebben aanvaard, en mo
gelijk zelfs Matisse, maar die nu vinden
dat het welletjes is. Aanvallen, die het
museum bezorgder maken, komen van
kunstenaars en beheerders die er op
wijzen dat het museum zijn jeugdig
élan ietwat verloren heeft, en dat de
gemiddelde leeftijd van de aangekochte
schildeiijen en beeldhouwwerken steeds
hoger komt te liggen. Een mogelijk
antwoord hierop is natuurlijk, aldus
Konigsberger, aan wiens artikel over
het New Yorkse museum in De Groene
van 20 November '54 ik een en ander
ontleen, dat er sedert 1930 minder be
langrijk werk is voortgebracht dan in
de periode 1910-1930. Maar wie zal
zeggen of men er over twintig jaar net
zo over denkt? Een museum voor
moderne kunst moet bereid zijn risico's
te nemen en het zal zich dikwijls ver
gissen, heeft Barr, de directeur, eens
verklaard.
De woorden basis-collectie en kern
collectie heeft men in het voorgaande
herhaaldelijk kunnen lezen, omdat ze
bepalend zijn voor het karakter van
elk museum. Aan een basis-collectie is
het Schiedamse museum nog steeds
niet toe gekomen; waar het op teerde
was van alles wat: een aantal te hooi
en te gras bijeengebrachte bruiklenen,
een paar toevallige aankopen, bij elkaar
een allerminst vast beeld vertonend.
Ik bepleitte reeds een uitbreiding die
aan eigentijdse kunst voorrang zal
geven, deze zou dan op de duur kunnen
groeien tot een basis-collectie, die aan
het museum een waardevolle plaats
zal verschaffen te midden van andere
soortgelijke Nederlandse instellingen,
waarbij dan natuurlijk in aanmerking
moet worden genomen, dat de finan
ciële middelen tamelijk beperkt zijn
en zelfs niet kunnen worden vergeleken
met het bedrag, dat het Eindhovense
gemeentebestuur jaarlijks voteert.
Hof is tint precies?
Eigentijdse kunst dus, de kunst van
vandaag. Wat is dat eigenlijk voor
kunst? Ik kan mij de scepsis voorstel
len van hen, die deze vraag stellen.
Het is trouwens niet eens zo eenvoudig
om daarop een concreet antwoord te
geven, tenzij men zonder enige beden
king van zijn enthousiaste voorkeur
blijk geeft voor bepaalde figuren. Ab-
stracten of, zoals wij tegenwoordig
zeggen, non-figuratieven? Of experi
mentelen? Deze twee stromingen zijn
van deze tijd en de belangstelling er
voor is in het bijzonder na de laatste
oorlog sterk gegroeid. Daar zijn om
streden figuren onder als Ouborg en
Karei Appel, dichterlijke als Andrea
en an Heel, zich in gunstige zin ont
wikkelende als Elenbaas en Den Dik-
kenboer, mystieke als Nanninga en
Brands. Niemand zal durven ontken
nen, dat sommige werken van deze
kunstenaars een dikwijls boeiend ka
rakter dragen, ook dat van de onstui
mige met verf smijtende Appel. Dit
karakter biedt wel zoveel houvast, dat
de factor risico een uiterst kleine rol
speelt, maar zelfs al blijft hij aanwezig,
dan mag dit toch geen reden zijn zich
van deze uitingen van eigentijdse kunst
te distanciëren. Deze kunst is er en ze
zal er zijn en of ze nu houdbaar is of
niet, haar plaats staat nu reeds vast
en ze geldt, evenals vele gewaagde
stromingen uit het verleden, als een
afspiegeling van de geestesgesteldheid
(Vervolg op pag. 33)