^J^outade
J
■Q,en tnolen die niet malen kan,
wat maal ik om die molen dan;
dat io een grote nood!
wiekenloze wentelwiek
io erger dan ten dode ziek;
zo'n wentelwiek io dood.
cYloem my maar vry een ^ÏDon Quickot
tegen ket onontkoombaar lot
van 't oude, dom, te weer;
een wiekenloze meelfabriek
te keer te gaan met ochild en piek
io zéker té veel eer.
£J-y maalt, die dit nog malen noemt,
aio in die otomp een motor zoemt,
door vreemde krackt gevoed.
■Q.en molen maalt maar aio k'y draait;
uit koge wind zijn krachten graait
met wieken, groot en goed.
c,'Die wiekenloze molenromp:
een trage rupo, zo naakt en otomp;
maar trekt hij wieken aan,
een vlinder in de weeldewei,
zo oierlyk en zo vrij io hij -
al blijft hy otevig otaan.
<^Daar otaat er een: geochonden neuo
in 't aanochyn van de otede-reuo
lachwekkend, zo'n gelaat!
Schiedam heeft geen make-up van doen
maar brenge minoteno, voor fatooen,
die neuo in goede otaat.
G IJ S BERKELAAR
29