^J^outade J ■Q,en tnolen die niet malen kan, wat maal ik om die molen dan; dat io een grote nood! wiekenloze wentelwiek io erger dan ten dode ziek; zo'n wentelwiek io dood. cYloem my maar vry een ^ÏDon Quickot tegen ket onontkoombaar lot van 't oude, dom, te weer; een wiekenloze meelfabriek te keer te gaan met ochild en piek io zéker té veel eer. £J-y maalt, die dit nog malen noemt, aio in die otomp een motor zoemt, door vreemde krackt gevoed. ■Q.en molen maalt maar aio k'y draait; uit koge wind zijn krachten graait met wieken, groot en goed. c,'Die wiekenloze molenromp: een trage rupo, zo naakt en otomp; maar trekt hij wieken aan, een vlinder in de weeldewei, zo oierlyk en zo vrij io hij - al blijft hy otevig otaan. <^Daar otaat er een: geochonden neuo in 't aanochyn van de otede-reuo lachwekkend, zo'n gelaat! Schiedam heeft geen make-up van doen maar brenge minoteno, voor fatooen, die neuo in goede otaat. G IJ S BERKELAAR 29

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedamse Gemeenschap (tijdschrift) | 1955 | | pagina 9